I. verliezen, verbeuren, verspelen, verzuimen, er bij inschieten, kwijtraken; afraken van; doen verliezen; lose one’s labour, vergeefse moeite doen; lose one's legs, van de been raken; lose one’s life, ook; om het leven komen; lose one’s train, missen; lose one’s way, verdwalen; zie ook: day;
II. lose oneself, zich verliezen of opgaan (in in); verdwalen;
III. (het) verliezen, tekort komen (bij by); achterlopen [v. horloge]; zie ook: losing & lost.