Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

Gepubliceerd op 21-03-2022

laugh

betekenis & definitie

I. lachen; he laughs best who laughs last, wie het laatst lacht, lacht het best;laugh at, lachen om, uitlachen; lachen tegen; laugh away, zie laugh off; laugh down, door lachen tot zwijgen brengen; laugh off, door lachen verdrijven; zich lachend afmaken van; he laughed on the wrong side of his mouth, hij lachte als een boer, die kiespijn heeft; laugh out, luid lachen; laugh one out of a plan, er af brengen door ’t belachelijk te maken; laugh over, lachen om; laugh to scorn, (om iets) uitlachen;

II. (ge)lach; get (have) the laugh of one, iemand (kunnen) uitlachen.

< >