I. hier, alhier; hierheen; present!; here and now, nu, direct; it’s neither here nor there, 1. het heeft er niets mee te maken; het doet er niet toe; 2. dat raakt kant noch wal; here's to you!, (op je) gezondheid!; here you are!, als 't u belieft, ziehier, hier heb je 't (nou)!; here goes, vooruit (met de geit)!, daar gaat ie!;
II. in: from here, van hier; near here, hier in de buurt.