I. trekken, slepen; vervoeren; halen; aanhalen, wenden; haul in, binnen(boord) halen; haul one up, hem een uitbrander geven (ook: haul him over the coals);
II. draaien [wind]; trekken [aan touw]; haul off, afhouden; haul to (upon) the wind, oploeven;
III. trek, haal; vangst; winst; buit.