I. hamer; hammer and tongs, uit alle macht; go to the hammer, come under the hammer, onder de hamer komen; throwing the hammer, kogelslingeren;
II. hameren; hammer (away) at, loshameren, beuken op; ploeteren aan;
III. (uit)hameren; slaan; hammer it into one’s head, instampen; hammer out, uitvorsen; verzinnen; uitwerken.