I. vlees; be in flesh, goed in zijn vlees zitten; in the flesh, in levenden lijve; in leven; it is more than flesh and blood can bear, het is meer dan een mens kan verdragen; flesh and fell, met huid en haar; gather (put on) flesh, dik(ker) worden; lose flesh, mager worden, afvallen;
II. (met) vlees voeren; bloed laten proeven; fig aanhitsen; inwijden [degen, pen].