1. flikkeren, (op)vlammen, schitteren;
2. zich ronden [v. steven]; klokken, uitstaan [v. rok]; flare up, opvlammen; opstuiven;
3. geflikker, vlam; licht (signaal); lichtfakkel;
4. pronkerij, praalvertoon;
5. ronding [v. steven]; 't klokken, uitstaan [v. rok].