I. (in)dopen, (in)dompelen; (uit)scheppen; verven; neerlaten; laten hellen; dip one’s flag (to), salueren [een schip];
II. duiken, dalen, (af)hellen; doorslaan [v. balans]; dip into, duiken in; zich verdiepen in; in-, dóórkijken; aanspreken [voorraad] dip into one's purse, fig in de zak tasten;
III. indoping; onderdompeling; bad; het duiken; (kim)duiking, (af)helling; vetkaars; dip of the horizon, kimduiking; dip of the needle, inclinatie van de magneetnaald; have a dip into a book, hier en daar (even) inkijken.