(neer)dalen, afdalen². (tot to); zich verlagen, (tot to); neerkomen, -vallen, -stromen; naar beneden gaan; afgaan, afkomen, afzakken; uitstappen; overgaan (op to, upon); afstammen (van from); be descended
from, af stammen van; descend (up) on, een inval doen in, landen op (in), overvallen, neerschieten op.