1 grens (meestal confines).
2 bepalen, beperken, begrenzen; in-, opsluiten, in arrest stellen; be confined, in de kraam zijn; confined to barracks, 1 consigneren; 2 kwartierarrest geven; be confinedd to one’s room, de kamer
moeten houden;
3 confine oneself to..., zich bepalen tot...;
4I in: confine on (with), grenzen aan.