I doen barsten, doen springen; (open-, door-, (ver)breken;
II . (open-, los-, uit)barsten, breken, springen; burst in, binnenstormen; burst into, uitbarsten in; binnenstormen; ' o ut, uit-, barsten, uitbreken; burst up, springen [van handelshuis]; burst upon, overvallen; zich plotseling voordoen aan; burst with, barsten van;
III uit-, loarsting; barst, breuk; fuif;
IV V.T. V.D. van burst.
bury
begraven; bedekken; verbergen.