I buik [van ton ], zwelling;
II () (doen) buiken, uitpuilen, (op)zwellen, opbollen, uitzakken.
Gepubliceerd op 14-02-2022
betekenis & definitie
I buik [van ton ], zwelling;
II () (doen) buiken, uitpuilen, (op)zwellen, opbollen, uitzakken.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: