I paar, koppel; klamp, anker, haak, beugel, booromslag, stut; accolade; riem, bretel, band; spanning; bras; brace and bit, boor; in a brace of shakes, in een wip;
II spannen, (aan)trekken, brassen; versterken, opfrissen, stalen; brace oneself (up), zich vermannen.