Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Bolt

betekenis & definitie

I

1 bout, grendel; (korte) pijl; bliksemstraal; bundel;
2 het weglopen, sprong; a bolt from the blue, een donderslag uit heldere hemel; he did a bolt, he

made a bolt for it, hij ging er vandoor; he made a bolt for the door, hij vloog naar de deur;

II grendelen; (door)slikken, naar binnen slaan; in de steek laten, builen, ziften;

III vooruitschieten, springen; er vandoor gaan, op hol slaan (gaan); overlopen;

IV in: bolt upright, kaarsrecht.

< >