I slaan (met, op), kloppen (op), uitkloppen, klutsen, beuken; stampen, braken, verslaan, overtreffen; afzoeken, aflopen [museums ]; beat the air (the wind), tegen windmolens vechten; beat one’s brains, zich het hoofd breken (over about)-, that beats the band (cock-fighting, everything)!, 1 dat overtreft alles!; 2 nu nog mooier!; beat it! smeer ’em!; they beat it, ze gingen er van door; that beats me, dat gaat mijn verstand te boven; beat the streets, door de straten slenteren;
II slaan, kloppen; beat about the bush, er omheen praten, er omheen draaien; beat down, neerslaan; afdingen (op); met kracht neerkomen, fel schijnen, beat in, inslaan; beat it into his head, het hem inhameren; beat off, afslaan; beat out, uitkloppen, uitstaan; beat out of, er uit ranselen; beat up,
afranselen; werven [recruten]; fig bijeentrommelen; opkruisen, opzoeken; beat upon, slaan, kletteren tegen;
III slag, klap, klop, tik; maat (slag); ronde [van politieagent, post of wacht]; wijk [van bezorger]; jachtveld;
IV V. T. P V. D. van beat ook: doodop.