1 hulptroepen;
2 hulpwerktuigen.
avail
I baten;
II avail oneself of, zich ten nutte maken, benutten;
III baat, hulp, nut; of no avail, van geen nut; tot niets dienend, niets batend; to little avail, van weinig nut; without avail, zonder baat, vruchteloos.