Het verzorgen en verplegen van zieken, een bij uitstek christelijke deugd, was in de middeleeuwen bij uitsluiting in handen van de kerk en haar talloze religieuze organisaties. Na de Reformatie werd deze taak in belangrijke mate door de burgerlijke overheid overgenomen.
Tot voor honderd j aar was de geneesheer voor het stellen van een diagnose aangewezen op de informatie die zijn eigen ogen, oren, neus en handen hem konden verschaffen. Ingrepen aan het menselijk lichaam waren nog maar in geringe mate mogelijk en bleven voornamelijk tot de ledematen beperkt. Moest al tot operatie of tot kunstverlossing worden overgegaan, dan kon dat, gezien het infectiegevaar, vele malen veiliger thuis dan in de voormalige ziekenhuizen gebeuren.
De indicatie om in het verleden in een ziekenhuis te worden opgenomen was dan ook nimmer een medische doch steeds een verpleegkundige. Deze sociale indicatie gold bovendien slechts öf hen die geen eigen onderdak hadden öf hen die zo slecht behuisd waren dat langdurige thuisverpleging onmogelijk was. Met andere woorden, tot het eind van de 19e eeuw waren de gast- en ziekenhuizen overwegend verpleeghuizen voor het onderbedeelde deel van de bevolking.
De opkomst van het medisch specialisme en de opkomst van de specifiek geschoolde verpleegster gaven de ziekenhuizen rond de eeuwwisseling een geheel nieuwe taak. Door de exponentiële groei aan mogelijkheden op medisch-diagnostisch en medisch-therapeutisch terrein ontstond er na 1900, eerst aarzelend maar al gauw sneller en sneller een medische indicatie om naar een ziekenhuis te worden verwezen, een indicatie die in het verleden nimmer had bestaan.
De groeiende behoefte aan nieuwe ziekenhuizen en de belangrijke plaats die deze instellingen binnen de leefgemeenschap innamen gaven aan het stichten ervan een sterke politieke betekenis.
De nieuwe ziekenhuizen die na 1900 in de provincie ontstonden, zijn dan ook de resultaten van de krachtsverhoudingen tussen het protestants-christelijke, het rooms-katholieke en het liberale deel van de bevolking. Daarnaast heeft ook plaatselijk chauvinisme een belangrijke rol gespeeld.
Na de Tweede Wereldoorlog droegen de steeds sterker groeiende kosten van de gezondheidszorg en de toenemende deconfessionalisering er toe bij dat door geleidelijke fusering Zeeland toegroeide naar drie regionale ziekenhuizen: één voor Walcheren, één voor de Bevelanden en Schouwen samen en één voor Zeeuws-Vlaanderen.
Walcheren
Middelburg
Vanuit historisch oogpunt is het Middelburgse St.-Barbara Gasthuis veruit de belangrijkste Zeeuwse ziekenhuisinrichting. Het oorspronkelijke gebouw, waarvan de gedocumenteerde geschiedenis tot de 14e eeuw teruggaat, lag op de hoek van de Nieuwstraat en de Lange Delft (→ Gasthuis).
Tijdens de Belgisch-Nederlandse troebelen (1830-1839) stelde dr. J. C. de Man de verouderde staat van het gebouw aan de kaak. Een pokkenepidemie, die vanuit het Gasthuis zijn verwoestende weg over Walcheren vond, leidde tot het besluit het oude gebouw door een nieuw te vervangen. In het naj aar van 1866 kon het nieuwe Gasthuis, gelegen aan het Noordpoortplein, op feestelijke wijze worden geopend. In de jaren dertig was het enorme exploitatietekort de reden om het 70 jaar oude gebouw door een nieuw te vervangen.
Dit inmiddels ook al weer 50 jaar oude gebouw, waaraan vele malen is aangebouwd, wacht nu op zijn beurt op vervanging. Een nieuw te stichten Streekziekenhuis Walcheren waarin het zeven eeuwen oude gasthuis wordt opgenomen komt niet in Middelburg te staan. Behalve het Gasthuis heeft Middelburg nog vele andere ziekeninrichtingen gekend. Het Simpelhuis heeft tot het begin van de 19e eeuw dienst gedaan als opvangcentrum voor geesteszieken.
Het Armziekenhuis, gelegen aan de Heerengracht en in het begin van de 19e eeuw afgebroken en vervangen door het nog bestaande Oude Mannen- en Vrouwenhuis, was in feite een verpleeghuis voor zieke bejaarden.
Het Militair Hospitaal, gehuisvest in de Kloveniersdoelen, heeft van de Franse tijd af tot 1913 als militair ziekenhuis voor de Landmacht dienstgedaan (het zieke marinepersoneel uit Vlissingen ging merendeels naar het voormalige Marine Hospitaal te Hellevoetsluis).
Van 1898 tot 1920 exploiteerde een particuliere instelling ‘de Verpleeginrichting’ een eigen particulier ziekenhuisje in de Lange Viele. Voordien had in Middelburg van 1859 tot 1879 de ‘Inrichting voor Ziekenverpleging’ bestaan, waarvoor de artsen J.P. → Berdenis van Berlekom en S. → Coronel baanbrekend werk hadden verricht. Het personeel bestond veelal uit ongeletterden, hooguit uit gewezen militaire oppassers. De inrichting heeft goed werk verzet bij epidemieën en in gevallen van krankzinnigheid; zij werkte nauw samen met het pas opgerichte Algemeen Middelburgsch → Ziekenfonds (1848). Het lukte niet beter personeel aan te werven; de medici vonden wel dames van stand die bereid waren financiële en morele steun te verlenen. Deze richtten, toen de inrichting moest liquideren, een nieuwe inrichting voor ziekenverpleging op, wat leidde tot de exploitatie van bovengenoemd ziekenhuisje.
Vlissingen. Uit het Gasthuis in de Hellebaardierstraat (gebouwd in 1661 als ‘Groot Heerenlogement’), dat als zodanig dateert uit 1823, ontwikkelde zich aan het eind van de 19e eeuw het Gemeentelijk Vlissingse Ziekenhuis. In de jaren twintig was dit gebouw voor deze functie volkomen ontoereikend geworden. Er ontstond in Vlissingen een heftige ziekenhuisstrijd met als inzet öf de bouw van een nieuw ‘neutraal’ gemeenteziekenhuis öf de bouw van een protestants christelijk zie-
kenhuis. Uiteindelijk werd er een protestants christelijk ziekenhuis (Bethesda, zie later) gebouwd.
Het St.-Joseph ziekenhuis: In 1875 kwamen vier franciscanessen van Salzkotten naar Vlissingen omdaardezorg van de rooms-katholieke wezen op zich te nemen. In 1891 verrees aan de Glacisstraat een geheel nieuw weeshuis. Al spoedig werden de religieuzen bij de verzorging van zieken betrokken. In 1894 werd voor de eerste keer een ziek kind, voor het ondergaan van een operatie, in het weeshuis opgenomen. De komst van → Staverman, die zich in 1908 als chirurg in Vlissingen vestigde, heeft de groei van weeshuis naar ziekenhuis sterk bevorderd. Het als weeshuis ontworpen gebouw was als ziekenhuis uiteraard geheel ongeschikt, zodat nieuwbouw onvermijdelijk was.
Eind 1912 kon het geheel nieuw-gebouwde St.-Joseph ziekenhuis in de Van Dishoeckstraat geopend worden. Na de nieuwbouw bij Bethesda (1974) bleef St-Joseph in gebruik als opvangcentrum voor Rijksgenoten tot het in 1980 werd afgebroken.
Bethesda ziekenhuis: Het gegeven van twee ‘neutrale’ en één rooms-katholiek ziekenhuis op het overwegend protestants-christelijke Walcheren leidde tot het oprichten van een comité dat tot doel had de stichting van een protestants ziekenhuis op Walcheren te bevorderen. In 1928 kreeg dit comité een forse financiële stimulans toen het echtpaar Blumde Niet een kwart miljoen gulden voor dit doel beschikbaar stelde. Zoals hierboven al gemeld, is de vraag: öf een nieuw gemeenteziekenuis öf een nieuw protestants christelijk ziekenhuis in het Vlissingen van de jaren twintig uitgegroeid tot een politiek strijdpunt van de eerste orde. De Vlissingse artsen hebben zich hierbij niet onbetuigd gelaten. Alleen de huisarts Wolters, die later directeur van Bethesda zou worden, was pro Bethesda, alle anderen, onder leiding van het gemeenteraadslid Staverman, waren sterk voor het gemeenteziekenhuis geporteerd. De uitslag van de strijd is bekend, eind 1931 werd Bethesda geopend en het gemeenteziekenhuis in de Hellebaardierstraat werd als zodanig opgeheven, maar bleef tot de opening van Ter Reede dienst doen als bejaardenhuis.
Bethesda-St.-Joseph: Op het eind van de jaren zestig waren de twee Vlissingse ziekenhuizen, mede door de geleden oorlogsschade, dringend aan vervanging toe. De plannen tot het bouwen van twee nieuwe ziekenhuizen konden mede door toedoen van Walcherse medici worden voorkomen. Beide ziekenhuizen fuseerden; onder de naam Bethesda-St.Joseph werd de nieuwe aanbouw aan het voormalige Bethesda in 1974 geopend. Onder de naam Streekziekenhuis Walcheren heeft het Middelburgse en het Vlissingse ziekenhuis momenteel één bestuur, één directie en één medische staf. De plannen om een nieuw ziekenhuis te bouwen wachten voorshands op economisch betere tijden.
Veere
Als overblijfsel uit de Franse tijd bezat Veere in het begin van de 19e eeuw een Rijks Hospitaal, dat evenals het Franse hospitaal in de Grote Kerk was ondergebracht. Het lijkt waarschijnlijk dat dit hospitaal tijdens de Belgische opstand opnieuw in gebruik is genomen. Wanneer het definitief werd gesloten is niet meer te achterhalen. De bekende Middelburgse medicus, dr. J.C. de Man, vertelt hoe zijn vader de heelmeester J. de Man, samen met de medicinae doctor H. Ripping in 1810 het Franse hospitaal waarneemt. Beide heren wandelden daar ’s morgens al zo vroeg naar toe dat ze voor negenen weer in Middelburg terug waren om daar op tijd met hun stadspraktijk te beginnen.
De Bevelanden.
Ziekenhuis Oostwal
Ook in Goes ontwikkelde zich uit een bestaand gasthuis, dat overwegend een verpleeghuis was voor chronisch zieken en bejaarden, een gemeentelijk ziekenhuis dat in de eerste helft van de 20e eeuw gelegen is aan de Oostwal. De op Walcheren gevestigde eerste specialisten behandelden in dit gebouw hun Bevelandse patiënten.
St.-Joanna
In 1917 kwam in Goes een roomskatholieke wijkverpleging tot stand. In een door hen aangekocht huis aan de Lombardstraat werden geleidelijk ook zieken ter verpleging opgenomen. De groeiende behoefte aan een eigen ziekenhuis werd eind 1927 gerealiseerd toen in dat jaar het nieuwe St.Joanna, gelegen aan de Kloetingseweg, werd geopend.
In het midden van de jaren twintig kreeg Goes zijn eigen specialisten. Tot in de jaren vijftig werden hun patiënten zowel in het Oostwal als in het St.-Joanna opgenomen en behandeld.
Bergzicht ziekenhuis:
Ook onder het grote protestants-christelijke volksdeel op de Bevelanden ontstond de behoefte aan een ziekenhuis van eigen signatuur, een behoefte die pas ver na de Tweede Wereldoorlog gerealiseerd werd met de opening op 1 juli 1964 van het Bergzichtziekenhuis. Dit betekende het einde van het gemeenteziekenhuis aan de Oostwal, waarvan de gebouwen als stadskantoor dienst gingen doen.
In de loop van de jaren zeventig fuseerden de twee Goese ziekenhuizen. Onder de naam Ziekenhuis de Bevelanden wordt sindsdien op twee locaties -Ziekenhuis de Bevelanden Noord, resp. Zuid- in de bestaande huizen gewerkt. Bij de differentiatie van het patiëntenbestand spelen levensbeschouwelijke factoren niet langer meer een rol.
Aan het eind van de jaren zeventig trad opnieuw een schaalvergroting op. Het Ziekenhuis de Bevelanden fuseerde met het Schouwse ziekenhuis; onder de naam Oosterschelde ziekenhuis wachten nieuwbouwplannen op hun realisatie.
Schouwen.
Cornelia Stichting:
In 1877 kon, dankzij een gift van ƒ 10.000,- geschonken door mevr. Cornelia Schimmelmans-de Wit, het pand ‘De Mossel’ door het r.k. armbestuur worden aangekocht. Zeven religieuzen, franciscanessen van Aerdenhout, betrokken het pand dat bestemd werd tot bewaarschool en ziekeninrichting. Langzamerhand kreeg de ziekeninrichting de functie van een ziekenhuis met accomodatie voor operaties. In de jaren zestig van de 20e eeuw, toen de specialisaties hogere eisen stelden, bleek de noodzakelijkheid om tezamen met het ziekenhuis te Noordgouwe een nieuw modern ziekenhuis op neutrale basis tot stand te brengen te Zierikzee.
In Noordgouwe was in 1902 een ziekenhuis geopend, bestemd voor de gehele bevolking van Schouwen en Duiveland. Door deze nieuwe accomodatie aangetrokken, vestigden zich enkele specialisten op het eiland die zowel in Noordgouwe als in Zierikzee patiënten opnamen en behandelden.
Met het geld, door het Zweedse Rode Kruis na de watersnoodramp aan Schouwen geschonken, werd in 1957 het huidige Zweedse Rode Kruis Ziekenhuis gebouwd. Na de opening ervan kreeg de Cornelia-Stichting de functie van bejaardenhuis en rusthuis voor langdurig zieken; ook het ziekenhuis te Noordgouwe kreeg een andere bestemming. Recent heeft het Rode Kruis Ziekenhuis zich met het Ziekenhuis de Bevelanden gefuseerd. Onder de naam Oosterschelde ziekenhuis zal voorlopig op twee locaties gewerkt worden: in Goes in een nieuw te bouwen ziekenhuis en in Zierikzee in het bestaande Rode Kruis Ziekenhuis.
Zeeuws-Vlaanderen.
Geen van de oude gasthuizen in de ZeeuwsVlaamse regio zijn tot moderne ziekenhuizen uitgegroeid. Pas laat kreeg Zeeuws-Vlaanderen zijn eigen specialisten; in 1933 vestigde zich er de eerste chirurg, in 1937 gevolgd door de eerste internist. Tot zolang was de specialistische verzorging in handen van de Vlissingse en later ook van de Goese specialisten.
De eerste vermeldingen van het St.-Jans gasthuis te Aardenburg dateren uit 1258. Ook Oostburg, IJzendijke en andere plaatsen in de streek bezaten gasthuizen. → Gasthuis.
In 1885 kwamen vijf religieuzen vanuit Steenbergen naar Oostburg waar ze geleidelijk de ziekenverzorging ter hand namen. In een gesticht, dat door pastoor C.C. van Genk geschonken was, het St.-Antonius ziekenhuis, bleef tot 1932 de accomodatie zeer primitief. De Vlissingse chirurg kwam er wekelijks opereren en Vlissingse specialisten hielden er hun spreekuur. Pas in 1932 werd een nieuw ziekenhuis gebouwd. Dit gebouw, dat in de Tweede Wereldoorlog zwaar werd beschadigd, werd eind 1972 door de huidige nieuwbouw vervangen.
Te Sluiskil werd in 1915 het r.k. St.-Elisabeth ziekenhuis in gebruik genomen.
Het St.-Liduina ziekenhuis te Hulst is ontstaan uit een ‘Liefdehuis’, dat door regenten werd bestuurd en waar wezen, bejaarden en zieken werden verzorgd. De religieuze congregatie die het gesticht bediende volgde de regel van Sint Franciscus. Het gebouw, in de Potterstraat gelegen, had voor een deel al vóór de Tweede Wereldoorlog een ziekenhuisfunctie. Na de vestiging van de eerste specialisten te Terneuzen werd nieuwbouw noodzakelijk. Het huidige Liduina ziekenhuis aan de rand van de stad dateert uit 1960.
Het Juliana ziekenhuis in Terneuzen, van protestants-christelijke signatuur, kwam in 1954 gereed en werd op 24 juni 1955 officieel geopend door koningin Juliana.
Vier ziekenhuizen met een totaal van ruim 600 bedden zijn voor een regio van 120.000 inwoners, die bovendien aanleunt tegen twee hypermoderne academische ziekenhuizen in Brugge en Gent, aan de zeer royale kant. Duplicaturen van de steeds kostbaarder wordende medische voorzieningen maken samenwerking onontkoombaar. Voorshands zijn alleen het Juliana ziekenhuis en het St.-Elisabeth ziekenhuis gefuseerd. De indruk bestaat dat de weg naar één centraal ziekenhuis in deze regio nog lang zal zijn.
Categoriale ziekenhuizen.
De provincie Zeeland telt slechts twee categoriale ziekenhuizen, te weten → Zonneveld en het in 1982 in gebruik gestelde Psychiatrisch Ziekenhuis Zeeland. Sedert 1845 bezit de provincie Zeeland geen ziekeninrichtingen meer die aangewezen zijn voor de verpleging van geesteszieken. Alle patiënten gingen naar een van de drie, buiten de provincie gelegen, ziekenhuizen waarmee het provinciaal bestuur een contract had afgesloten. In 1909 kwam daarin verandering toen in dit jaar het nabij Bergen op Zoom gelegen prot. chr. gesticht ‘Vrederust’ geopend werd. Sindsdien werd het overgrote deel van de Zeeuwse geesteszieken daar verpleegd en behandeld. In de jaren zeventig ontstonden er plannen tot stichting van een Zeeuws psychiatrisch ziekenhuis. Deze plannen vonden in 1982 met de opening van het in Goes gebouwde Psychiatrisch Ziekenhuis Zeeland hun realisatie.
LITERATUUR
Archief bisdom Breda (r.k.ziekenhuis Oostburg). Archief St. -Joanna. A. A. Fokker en J.C. de Man, De gestichten en openbare gebouwen van Middelburg. Gedenkboek St.Joseph, 1913-1963.
W. van Gelderen, De Inrichting voor Ziekenverpleging te Middelburg 1859-1879. J. de Hullu. Bijdrage tot de geschiedenis van het St.-Jansgasthuis te Aardenburg. W.H. Keikes, Ziek zijn, beter worden in Noordgouwe (Kroniek van het Land van de Zeemeermin (Schouwen Duiveland, 1981, 89-99). L.
Onderdijk, 100jarig bestaan Algemeen Middelburgsch Ziekenfonds. L. Onderdijk, 25-jarig bestaan Vereniging Ziekenhuisverpleging op Walcheren. D. Schoute, De levensloop van een ziekenhuis. Geschiedenis van het Gasthuis te Middelburg. Zierikzeesche Nieuwsbode 26 en 29.8.1977.