Encyclopedie van Zeeland

Kon. Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (1982)

Gepubliceerd op 24-11-2020

ZEELAND

betekenis & definitie

N.B. Aangezien deze encyclopedie over Zeeland handelt, zoeke men voor gedetailleerde informatie onder de voor de hand liggende trefwoorden als: Bestuur, Bodem, Bouwkunst, Broedvogels, Buitenplaatsen, Deltawerken, Dialecten, Drinkwatervoorziening, Fauna, Gas, Geschiedenis, Godsdienst, Jachthavens, Kanaal, Kastelen, Kartografie, Kerkelijke geschiedenis, Klederdracht, Klimaat, Landschap, Letterkunde, Luchtverontreiniging, Milieu, Monumenten, Mosselcultuur, Muziekleven, Natuurgebieden, Nederzettingen, Oestercultuur, Ondergrond, Onderwijs, Oosterschelde, Openbaar Vervoer, Pers, Prehistorie, Provinciale Stoombootdiensten, Recreatie, Romeinse tijd, Rijkswaterstaat, Scheepsbouw, Schilderkunst, Sociale geschiedenis, Sport, Tandheelkunde, Veerdiensten, Visserij, Volkskunde, Vuurtorens, Waterstaatsgeschiedenis, Waterschap, Waterverontreiniging, Westerschelde, Zeeflora en -fauna, Zuivel, om slechts enkele te noemen.

Algemeen

Provincie in zuid-west Nederland. In het noorden van Zuid-Holland gescheiden door Grevelingen en Krammer, in het oosten grenzend aan Noord-Brabant, in het zuiden begrensd door België, in het westen door de Noordzee. Plannen om de noordgrens te verleggen naar het Haringvliet door het eiland Goeree en Overflakkee aan de provincie toe te voegen, zullen binnen afzienbare tijd in de Kamer worden behandeld. De minister van Binnenlandse Zaken wil de grensverlegging op 1 jan. 1987 doen ingaan.

De provincie omvat de (schier)eilanden: → Schouwen-Duiveland, → St. -Philipsland, → Tholen, → Noord- en → Zuid-Beveland, → Walcheren en het tot het vasteland behorende → Zeeuws-Vlaanderen. Twee zeearmen doorsnijden thans nog de provincie: de → Oosterschelde, die in het laatste stadium van afsluiting verkeert (doorlaatbare stormvloedkering) en de → Westerschelde, die als internationale rivier voor de scheepvaart van eminente betekenis is.

Door → Deltawerken, inpolderingen (o.a. → Braakman, → Sloegebied) en droogleggingen (randen → Veerse Meer) is sinds WO II het geografisch beeld van de provincie duidelijk veranderd, zodat de oppervlakte thans (1983) 301.600 ha bedraagt, onder te verdelen in 145.500 ha agrarisch gebied, 2.200 ha bos, 8.600 ha natuurlijk terrein, 7.400 ha wegen/ verkeer, 3.000 ha recreatiegebied, 8.900 ha bebouwde terreinen, 1.800 ha industrieterrein, 1.200 ha overige gronden en de resterende 123.000 ha water. Voor de verlies- en winstrekening een opgaaf uit 1850 (Van der Aa, Geographisch Woordenboek): oppervlakte inclusief water 291.576 ha, onder te verdelen in 164.234 ha agrarisch gebied, 2.393 ha ‘groote wegen, pleinen, wallen, wandelingen enz., 3.623 ha wateren, rivieren, beken, kanalen, vijvers, grachten, moerassen enz., 3.534 ha heide, zee- en rivierstranden, duinen, riet-, geest- en turfgronden. Qua oppervlakte is Zeeland de zevende in de rij der Nederlandse provincies, qua bevolking (zie hieronder) de elfde.

De grootste gemeente naar oppervlakte is Reimerswaal (24.366 ha), de kleinste is Westkapelle. Middelburg is de hoofdstad. Zeeland is grotendeels overdekt met een laag jonge zeeklei, gebed op veen, zandgrond of oude klei. In het zg. Oudland vindt men kommen en ruggen. De kommen liggen op oude, niet doorlatende veengronden en bestaan uit zware klei.

Door inklinking liggen ze lager dan de ruggen, die verlande stroomgeulen zijn. De dorpen liggen merendeels op de ruggen, waar akkerbouw bedreven kon worden . De kommen waren vanwege hun drassigheid alleen voor weiland geschikt. Recente → her- en → ruilverkavelingen hebben in deze situatie veel verbetering aangebracht, zij het soms ten koste van landschappelijk schoon, (→ bodem). In de zg. Westhoek van Schouwen ligt een uitgestrekt duingebied; kleiner maar toch ook belangrijk is het duingebied van Oranjezon (→ Breezand) aan de noordkant van Walcheren. De → duinen bereiken hier en daar een hoogte van 30 tot 51 m +N.A.P., maar Zeeland wordt niet voor niets aangeduid als een land van dijken en dammen. Via die dammen en dijken is het land in de loop der eeuwen op de zee veroverd en, nu er geen veroveringsplannen meer op het programma staan, blijven die dammen en dijken nodig om

Het wapen van de provincie Zeeland, zoals dat bij Koninklijk Besluit van 4 dec. 1948 werd vastgesteld. met de duinen het veroverde te beveiligen. Zeeland is een laaggelegen provincie met hoogten die vaderen van 1.5 m -N.A.P. tot 1.5m +N.A.P. De februariramp van 1953 heeft duidelijk gemaakt hoe precair die positie is. 25 Jaar Deltawerken hebben de veiligheid van de provincie aanmerkelijk verhoogd, maar zwakke plekken worden zwakker naarmate er meer sterke punten komen. Zeeland zal zich pas werkelijk veilig voelen als alle dijken op Deltahoogte zijn. (Bron: Bureau Voorlichting Provincie Zeeland).

Naamsafleiding

Voor velen zal de verklaring van het woord Zeeland weinig moeilijkheden opleveren. De in het woord opgesloten tegenstelling tussen zee en land komt met de werkelijkheid voldoende overeen om lang nadenken overbodig te maken. Zeeland betekent: land gelegen aan, bij of in de zee, desnoods: land veroverd op de zee en daarmee lijkt de zaak voldoende duidelijk. Toch zit er meer aan vast, zoals is vastgesteld door etymologen, die een aangeboren neiging hebben voor de hand liggende verklaringen te wantrouwen. De Vita sancti Eligii (het Leven van de heilige → Eligius), een boek uit het eerste kwart van de 8e eeuw, dat ons is overgeleverd in een kopie uit de 10e eeuw, noemt onder de volkeren die de kusten van de Nederlanden bewoonden, de Flanderenses, de Andoverpenses en de Fresiones, ook de Suevi. Verder tekenen de Annales Vedastini, een kroniek, bij het jaar 880 aan, dat de Noormannen de Menapii en de Suevi bijna volledig uitmoordden.

De Sueven waren een Germaans volk, dat door Julius Caesar al wordt genoemd in zijn werk over de Gallische oorlogen (de bello Gallico), als hetin58v. Chr. de Rijnprobeert over te steken. Latere teksten plaatsen de Sueven meestal in Midden-Europa vanwaar zij (5e eeuw) met de Vandalen naar Spanje trekken, door de Visigoten worden onderworpen en zich op den duur oplossen. Alleen de bovengenoemde bronnen spreken over de aanwezigheid van Sueven in onze streken. Daarbij is het natuurlijk niet uitgesloten dat in de warrige tijd na de ondergang van het Romeinse rijk of bij de volksverhuizing, een groep of een sub-groep hier is beland. Accepteert men deze theorie, mede op grond van bovengenoemde bronnen, dan is de stap van Suevas naar Zeeuwen geen grote, vooral als men denkt aan het in de Indo-europese talen zo vaak voorkomende verlies van de w in de klankgroep swe-.

Ook via de klankwetten kan men er echter komen. Het Indo-europese saiwi, dat ‘zee’ werd en het daarvan afgeleide saiwjas: ‘zee-aanwoners’, ‘zij, die aan zee wonen’ kan tot Zeeuwen vervormd zijn. De twee namen: suevas (Sueven) en saiwjas (zeeaanwoners) konden op den duur volkomen samenvallen en dit geeft de bekende toponymist Gysseling aanleiding zich af te vragen of hier niet sprake is van herinterpretaties.

M.a.w. vervormde het woord Suevas tot Zeeuwen omdat men het in gedachten associeerde met saiwi = zee of vervormde saiwjas (zeeaanwoners) in de aangehaalde bronnen tot Sueven, omdat men het associeerde met de naam van de bekende volksstam? Het antwoord op deze vraag is nog niet gegeven. Het kan pas komen als er meer zekerheid bestaat over de Sueven en hun woonplaatsen.

De eerste officiële vermelding van de naam Zeeland is te vinden in een stuk van de Utrechtse bisschop Diederik II uit het jaar 1200. Daarin is sprake van ‘bona in Selandia’, goederen in Zeeland en zelfs van ‘triticum.. .et caseum Selandie’, Zeeuwse tarwe en Zeeuwse kaas. Eerder reeds worden Zeeuwen aangeduid in de Miracula sancti Macharii (1014) met ‘apud maritimos’. Terra maritima is in het Latijn de letterlijke vertaling van Zeeland.

Wapen.

Het wapen van Zeeland verschijnt eerst laat in de heraldische geschiedenis. De graven van Holland hebben eeuwenlang een verbitterde strijd gevoerd met de graven van Vlaanderen om het bezit van Zeeland Bewesterschelde en dat zou kunnen verklaren, waarom het Zeeuwse territoor in die periode niet aan een eigen wapen is toegekomen. Als Floris V zich echter op 17 maart 1291 formeel graaf van Holland en Zeeland noemt, heeft dit, voor zover bekend, geen heraldische gevolgen. Ook niet als Lodewijk I van Vlaanderen definitief capituleert voor de Hollandse graaf Willem III en voor zich en zijn opvolgers afstand doet van alle aanspraken en rechten op Zeeland (6 maart 1323). Graaf Willem III laat dan wel munten slaan, waarop ook de naam van Zeeland voorkomt, maar laat na op zijn wapenschild zijn gezag over Zeeland tot uitdrukking te brengen. Pas als Philips van Bourgondië (‘de Goede’) behoefte gevoelt de wereld te tonen hoe machtig hij in WestEuropa is, komt er een Zeeuws wapen ten tonele; niet in zijn eigen wapenschild - daarin figureren alleen de belangrijkste gebieden van zijn rijk - maar als randversiering op miniaturen met een reeks van andere hertogdommen en graafschappen.

De oudste afbeelding van het Zeeuwse wapen is aldus te vinden op een bladzijde in een manuscript uit 1450, dat als codex 2549 wordt bewaard in de Nationale Bibliotheek van Oostenrijk te Wenen. Het wapenbeeld kan worden omschreven als: in zilver twee golvende dwarsbalken van blauw en een schildhoofd van goud, beladen met een rode leeuw. Deze leeuw rood om de band met Holland aan te geven - is volledig getekend. In deze versie (duidelijk schildhoofd met volledig getekende leeuw) komt het wapen, zover bekend, maar enkele malen voor. De Koninklijke Bibliotheek te Brussel bezit een ets uit 1468, waarop (voor het eerst in druk!) het schildhoofd op soortgelijke wijze is weergegeven. In plaats van twee zijn er nu drie dwarsbalken. Kort daarna komt dan de verandering, die het wapenbeeld zeer dicht bij het tegenwoordige brengt.

Codex 242 IOC 3 in het Haagse Museum Meermanno Westreenianum van 1473 geeft een doorsneden schild (en geen schildhoofd), met een rijzende leeuw (i.p.v. een volledige); de doorsnijding is golvend en men herkent drie golvende dwarsbalken. Een manuscript in het Brits Museum te Londen uit diezelfde tijd geeft een soortgelijke afbeelding. De reden van deze verandering is niet bekend. Het is verleidelijk te veronderstellen dat een ‘luctor et emergo’-gedachte reeds toen aanleiding heeft gegeven tot deze verandering, maar daarvoor is geen enkel bewijs. Hoogstens kan men zeggen dat de stempelsnijders, gedwongen te werken op een klein oppervlak, neiging hadden de rechte doorsnijding boven de golven zelf tot golflijn te maken en daarmee de verandering in de hand werkten. Door de eeuwen heen bleef het wapen zoals boven beschreven.

Bij K.B. van 4 dec. 1948, nr 4, werd het officieel bevestigd als: ‘golvend doorsneden; I van goud, beladen met een ten halve uit de baren naar boven komende leeuw van keel, getongd en genageld van azuur; II golvend gedwarsbalkt van zes stukken van azuur en zilver; het schild gedekt door een gouden kroon van vijf bladeren en vier paarlen en ter wederzijde gehouden door een leeuw van keel, getongd en genageld van azuur; wapenspreuk: Luctor et Emergo, in letters van sabel op een wit lint’. Bij hun aanvraag tot bevestiging hadden Gedeputeerde Staten de volgende omschrijving gegeven: ‘Het wapen stelt de Hollandse leeuw voor, worstelend met de zee en doelt met de bijbehorende spreuk ‘Luctor et Emergo’ op de eeuwigdurende strijd, die deze gewesten met het water te voeren hebben. Vermoedelijk is het tegelijk met het Hollandse wapen ontstaan’. Deze omschrijving was, naar dr. Scherft ontdekte, letterlijk ontleend aan het bekende Koffie Hag-album over gemeentewapens van 1924!

Wapenspreuk.

Onlosmakelijk verbonden met het Zeeuwse provinciewapen is de Zeeuwse wapenspreuk. Het ‘Luctor et Emergo’ - ik worstel en kom boven - is niet alleen bij de Zeeuwen, maar ook bij de meeste Nederlanders bekend. Polderman laat de Zeeuwen in hun volkslied - waarschijnlijk onder rijmdwang - de spreuk vertaald zingen als ‘ik worstel moedig en ontzwem’, maar daarmee doet hij de leeuw en de geschiedenis onrecht aan, want dat zou betekenen, dat de leeuw er zwemmend vandoor is gegaan, terwijl we toch geen vreemde hand zouden dulden en onze vrijheid trouw zouden blijven!

De spreuk, die nu zo natuurlijk tot het wapen lijkt te behoren en altijd op een lint onder dat wapen wordt aangebracht is zeker een eeuw jonger dan het wapen zelf. Wapen en spreuk zijn a.h.w. naar elkaar toegegroeid. Door in het oorspronkelijke wapen de leeuw niet meer volledig, maar half weer te geven en de rechte scheidingslijn tussen leeuw en golven zelf tot een golvende te maken (zie hierboven: wapen), was de mogelijkheid geschapen om te denken aan een strijdbaar uit het water oprijzende leeuw. Op penningen, zegels e.d. werd dit wapen dikwijls voorzien van een Latijns randschrift, een vrome spreuk, soms een bijbeltekst, maar het duurt tot 1586 voor het ‘Luctor et Emergo’ verschijnt. In dat jaar wordt er een penning geslagen, die uiting wil geven aan de vreugde van het opstandige gewest over het verdrag van Nonesuch, waarbij Elisabeth van Engeland beloofde de opstand te zullen steunen. Het wordt een penning met aan de voorzijde het wapen van Zeeland, omringd door de wapens van de eerste edele en de stemhebbende steden met Reimerswaal en aan de keerzijde het provinciewapen.

De penning wordt gesierd door een randschrift: Autore Deo, favente regina, luctor et emergo, 1586. In een ongeveer gelijktijdig met deze penning verschenen pamflet wordt dit randschrift verklaard als ‘den Zeelantschen Leeuw, die worstelt ende climt op uyt den water, door Gods werck ende goetgunsticheyt der Conunghinne’. Vanwege de lengte is het randschrift in tweeën gedeeld, waardoor het ‘Luctor et Emergo’ onder het provinciewapen is terecht gekomen. Het begin van de spreuk staat aan de andere kant, maar moet, om grammatische redenen, één geheel vormen met het ‘Luctor’ gedeelte. Luctor et Emergo kan losstaand worden gebruikt, Autore Deo, favente regina niet. Dat zou slecht Latijn zijn.

Door de min of meer toevallige plaatsing van Luctor et Emergo onder het Zeeuwse wapen, dat in bovengenoemd pamflet wordt beschreven als ‘sijnde een Leeuw uyt den Zeebaeren dimmende’, is de eerste verbinding tussen wapen en wapenspreuk tot stand gekomen. Daarna ontmoet men, hoewel ook andere spreuken worden gebruikt, deze combinatie geleidelijk aan vaker, o.a. in Admiraliteitspenningen. De van oorsprong halve wapenspreuk gaat een eigen leven leiden. In 1602 wordt dit zeer duidelijk als de Staten de bekende tapijtenreeks van de Maeght (de zeegevechten) aanvullen met een door Carel van Mander ontworpen schoorsteenstuk. Daarop ontmoet men de uit het water komende leeuw voor het eerst als symbool van het Zeeuwse volk. In het bijbehorend epigram wordt duidelijk gemaakt dat men niet langer door de gunsten van een Engelse koningin, maar door het leiderschap van Willem van Oranje worstelde en boven kwam.

In het tweede kwart van de 17e eeuw onderging de symboliek die de Bourgondische leeuw gelijk stelde met het Zeeuwse volk nogmaals een verandering. Onder invloed van de heersende mode der emblematiek, maar zeker ook onder invloed van de grote inpolderingen en herdijkingen, die in die jaren plaats vonden, ging men de ‘ik’ van de wapenspreuk, de vanuit de golven oprijzende leeuw, nog weer anders zien; als symbool voor Zeeland. Zo is het tot vandaag gebleven.

Vlag

Bij besluit van 14 januari 1949, no. 19/13, uitgegeven 24 maart 1949 heeft het College van Gedeputeerde Staten van Zeeland aan de Colleges van Burgemeesters en Wethouders der Gemeenten in Zeeland kennis gegeven, dat na een daartoe strekkend voorstel van het College van G.S. aan Provinciale Staten d.d. 15 oktober 1948 no. 216 de Provincie Zeeland bij K.B. van 4 december 1948 no. 4 werd bevestigd in het gebruik van een wapen, nader in genoemd K.B. omschreven (zie hierboven, wapen).

Het College van Gedeputeerde Staten doet dan in zijn aangehaald Besluit van 14 januari 1949 voorts mededeling van zijn besluit tot het vaststellen van de vlag der Provincie Zeeland, onder aanhaling van de adviezen die het College dienaangaande had ingewonnen o. m. van de Hoge Raad van Adel alsmede van de suggesties, die het College ontving n.a.v. van een in Provinciale Staten door het College gedaan daartoe strekkend verzoek. De Hoge Raad van Adel gaf bij schrijven van 3 juli 1948 aan Gedeputeerde Staten van Zeeland in overweging de vlag der Provincie Zeeland te doen bestaan uit vijf liggende banen: rood, geel, blauw, wit, blauw. Een ingekomen suggestie de Provinciale vlag te doen bestaan uit negen banen (drie maal rood-wit-blauw) kon de instemming van het College evenmin verwerven op grond van in voornoemd Besluit vermelde argumenten.

In dit besluit komt dan het voorstel van het lid der Provinciale Staten jhr. mr. T. A. J. W. Schorer te Middelburg aan de orde, die in overweging gaf: een blauwe vlag waarover drie gegolfde witte banen, ieder van één zevende der vlaggehoogte en over alles in het midden, als hartschild, het gekroonde wapen

< >