Speciale naam voor palen of staken ter lengte van 1.35 m met een omtrek van 12 à 16 cm, van onderen gescherpt en van boven gekruind, die uit het zg. Hollandsch rijshout werden gesorteerd.
Werden eertijds veel gebruikt voor waterbouwkundige werken o.a. bij het maken van de klassieke zinkstukken ter onderlinge verbinding van onder- en bovenroosterwerk met daartussen de vulling van de rijshout- en/of rietlagen. en bij het maken van rijsbeslag met staakrijen als taludbekleding. Voor hetzelfde doel had men in het begin van de 19e eeuw ook zg. Kadzandsche palen of staken, die overeenkwamen met Brabantsche staken, lang 4 Vu voet en dik 4 duim in omtrek.