Encyclopedie van Zeeland

Kon. Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (1982)

Gepubliceerd op 24-11-2020

VEERE

betekenis & definitie

1. Gemeente op Walcheren, ontstaan op 1 juli 1966 door de samenvoeging van de voorheen zelfstandige gemeenten Serooskerke, Veere en Vrouwenpolder, plus een deel van de vroegere gemeente St.-Laurens.

Opp. 4143 ha (19.221 ha inclusief water). 4688 inwoners. Naast bovengenoemde plaatsen omvat zij de dorpen of buurtschappen Oranjezon met Breezand, Gapinge en Zanddijk (nieuw spelling, vroeger altijd Zandijk). Zou men twintig jaar geleden deze gemeente nog als 'overwegend agrarisch’ hebben gekwalificeerd, thans is er door de stormachtige ontwikkeling van het recreatiewezen een belangrijke bron van inkomsten bijgekomen. Akker- en tuinbouw zijn met fruit- en veeteelt belangrijk gebleven, maar de totstandkoming van het Veerse Meer en de rechtstreekse verbinding met de randstad via Veerse Dam en Zeelandbrug hebben de gemeente toch een nieuwe oriëntatie gegeven. Mini- en maxicampings, grote complexen zomerwoningen, alsmede jachthavens zijn de uiterlijke tekenen van deze veranderingen, met als toegevoegde waarde een aangroeiend strand tegen de noordzijde van de Veerse Dam, vrijwel in het verlengde van het enorme Breezand. Verder een duingebied van landschappelijk belang, dat als waterwingebied wordt gebruikt (daarom beperkt toegankelijk) en een krekengebied, dat herinnert aan de inundaties na het geallieerde bombardement van 11 oktober 1944 en door Staatsbosbeheer wordt verzorgd.

Daar de gemeente nauwelijks industrie kent, is meer dan de helft van de beroepsbevolking buiten de gemeente werkzaam. Velen hebben een bestaan gevonden in de dienstensector, waarbij de recreatie een grote plaats inneemt. Binnen de gemeente liggen nog vijf → werven; die ten noorden van → Gapinge is de fraaiste. Het Kanaal door Walcheren, waarvan Veere eertijds veel heeft verwacht, maar niet gekregen, zorgt nu in het zomerseizoen voor een constante aan- en afvoer van pleziervaartuigen.2. (Campveere, Kampveere, Ter Veere). Stad binnen de gemeente Veere en bestuurscentrum daarvan. Eens de zesde in de rang der stemmende steden van Zeeland, tot bloei gekomen door visserij, handel en scheepvaart, waarbij de Schotse Stapel (→ stapelrecht), die jarenlang in de plaats gevestigd was, een grote rol heeft gespeeld. Van de algehele malaise die zich na de Napoleontische tijd over Zeeland uitstrekte, heeft Veere wel zeer bijzonder te lijden gekregen. Op de bloei volgde een diep verval. De 19e eeuw, die met haar sloopwoede veel onvervangbaars verloren heeft doen gaan, had met Veere al heel weinig moeite. Daar zakten door verwaarlozing de huizen vanzelf wel in elkaar. Van de 700, die er rond 1700 stonden, waren er in 1955 nog slechts 286 over. Naar de oorzaken kan men slechts gissen. De economische omstandigheden hebben er zeker toe bijgedragen. Misschien ook het feit dat er voor drie steden op nog geen zes km afstand van elkaar op een eilandje als Walcheren op den duur geen plaats was. Hoe dan ook, Veere zakte af tot de status van een verarmd vissersplaatsje, dat z’n overgebleven panden uitwoonde en met de stenen van de gesloopte huizen manshoge tuinmuren met zware steunberen bouwde. Toch heeft het plaatsje altijd 'iets' behouden. Het had ook in zijn nadagen een zeer bijzondere sfeer. die talloze dichters en schrijvers hebben getracht onder woorden te brengen en die door even zovele schilders op het doek werd gezet. Afbeeldingen van Veere's karakteristieke silhouet, van zijn pittoreske hoekjes en straatjes, z'n (altijd 'ranke') stadhuistoren, z’n massieve ’dom’ behoren in enigerlei vorm tot het gewaardeerd bezit van menig museum. Nog afgezien van de talloze prentjes die vooral in het vooroorlogse Veere door amateurschilders - veelal Engelsen - uit hun aquarelleerkisten werden getoverd. Veere heeft met de schone kunsten altijd een zeer aparte relatie gehad; tal van kunstenaars hebben een aantal jaren van hun leven in en om het stadje gewerkt of keerden regelmatig terug. Gestegen welvaart, het geschenk van de recreatie en een goed gericht restauratiebeleid hebben ervoorgezorgd dat het stadjeer nu weer fris en levendig bijligt. Althans in de zomer, ’s Winters blijkt uit de stilte en de gesloten luiken dat achter menige fraaie gevel een tweede woning schuilgaat. De kritische opmerking dat Veere is doodgerestaureerd lijkt zeer overdreven. Voor de recreatie zie verder onder Veerse Meer.

Wapen:

Het stadszegel van 1475 vertoont ongeveer hetzelfde beeld als het tegenwoordige wapen. Het geheel is een afbeelding van de oude haveningang, geflankeerd door twee vestingtorens, de Campveerse Toren en de verdwenen Kruittoren. De schildhouders dragen het wapen van de heren van Veere, het geslacht van Borssele. Het koggeschip is later veranderd in een klein binnenvarend bootje zonder mast; de vestingmuur is verdwenen, de schildhouders zijn wildemannen met knotsen geworden. Zo komt het wapen voor op de wapenkaart van Smallegange (1696) en zo werd het op 31 juli 1817 voor de gemeente bevestigd. Bij de wapenverlening aan de nieuwe gemeente van 1966 werd bij K.B. van 21 febr. 1975 het wapen weer meer in overeenstemming met het oudste zegel gebracht. (Op een muur aan de Markt zijn een paar stenen varianten van het wapen te zien).

Vlag:

De vlag, rood, met in het midden het geslachtswapen van de van Borssele’s, komt al voor als scheepsvlag op het midden-17eeeuwse schilderij in de vierschaar van het stadhuis. In de bronnen wordt hij ‘de vlag voor de spiegel’ genoemd, bestemd dus voor de voorspiegel van het schip. Deze vlag werd al in 1857 officieel als die van Veere erkend door de Minister van Binnenlandse Zaken en als gemeentevlag bij raadsbesluit van 23 april 1975 vastgesteld. Op de wapenkaart van Smallegange komt een rood-wit-blauwe vlag voor met het wapenschildje in de witte baan.

Varia:

Met Pinksteren zeilwedstrijden op het Veerse Meer en ringrijden. In de zomer o.a. folkloristische dagen en ambachtsdagen. Ook rondvaarten over het Meer, die waar maken wat op het poststempel stond: ‘Een gratis advies voor nu en later/Benadert Veere vanaf het water’. In het seizoen worden er in de Grote Kerk door de Stichting Delta Cultureel culturele activiteiten georganiseerd. Veere kent twee groeperingen die zich bezig houden met de belangen van de stad: 1. De Stichting Veere, opgericht in 1948 met het doel het stadsschoon te behouden en door herstel te bevorderen.

Hiertoe worden o.a. subsidies verleend (bijv. voor herstel stadhuiscarillon). 2. De Vereniging ‘Vrienden van Veere', opgericht 8 december 1956 met het doel de belangen van de stad te bevorderen in de meest uitgebreide zin. Naast het verlenen van subsidies (bijv. de restauratie van de waterput in 1968) worden er jaarlijks drie bijeenkomsten georganiseerd.

Monumenten:

Onze Lieve Vrouwekerk, een van alle luister ontdane laatgotische (Brabantse gotiek) kruisbasiliek met onvoltooid gebleven toren (had drie keer zo hoog moeten worden), die als massieve kolos intrigerend contrasteert met de slanke stadhuistoren. In 1332 werd begonnen met de bouw van een kerk, die in 1348 tot parochiekerk werd verheven. Na bijna driekwart eeuw vereiste de groei en de bloei van de stad een groter gebouw; een schip en een transept werden tegen de oude kerk aangebouwd en de oude kerk werd priesterkoor. Consecratie volgde in 1437. Nog was de kerk niet groot en fraai genoeg.

Antoon → Keldermans werd erbij gehaald en na zijn dood zijn zoon Rombout, die in 1512 aan het werk toog. Onder hun leiding ontstond een gebouw met als grondplan een toren, een schip, geflankeerd door zijbeuken met kapellen, een transept en een driehallenkoor; het inwendige werd prachtig versierd met altaren, kroonluchters, gebrandschilderde ramen, drieluiken enz. Voltooid is het echter nooit. De reformatorische woelingen beroofden de kerk van al haar pracht en praal (door verkoop, niet door beeldenstorm) en de Tachtigjarige Oorlog die daarop volgde, verdreef de geldschieters die ook voor hun eigen glorie geld in deze kerk hadden gestoken. Alleen het onderhoud van het gebouw ging Veere’s krachten al te boven. Het feit dat de naar Veere verhuisde reder Balthasar de Moucheron al in 1598 een deel van het koor als pakhuis kan huren spreekt duidelijke taal.

In 1613 werd de noordelijkste hal van het koor door een muur van de kerk afgescheiden, wat geen verfraaiing betekende en daarna deed deze hal tot 1799 dienst als kerk voor de Schotten. Na de Schotten kwamen de luthersen erin en in 1832 werd de hal gesloopt. De twee resterende hallen van het koor (voortaan de Kleine Kerk geheten) werden met een dergelijke muur afgescheiden van wat sindsdien bekend stond als de Grote Kerk. In 1686 was er brand- en in 1800 stormschade. Kort daarop, in 1809, bombardeerden de Engelsen de Grote Kerk en vorderden het gebouw als kazerne en hospitaal. Van 1811-1815 gebruikten de Fransen het als hospitaal en paardestal.

De gotische ramen werden grotendeels dichtgemetseld, het interieur (grafzerken, monumenten e.d.) werd in puin geslagen en in de enorme ruimte werden vier vloeren gelegd om de vele gewonden van Napoleons veldslagen te kunnen laten sterven. Ze liggen naamloos begraven in de Kattepolder. De provincie vond het gebouw naderhand uitermate geschikt als bedelaarswerkhuis (1823-1829), maar het leger maakte er weer een hospitaal van (1832-1839) toen we tegen de Belgen te velde trokken. Daarna diende het gebouw voor alles waar Veere niet goed raad mee wist. Boeren stalden er hun landbouwgerei, de brandweer vond er onderdak, aannemers brachten er hun bouwmaterialen onder en natuurlijk waren er van tijd tot tijd plannen het gebouw maar af te breken. Dit echter kon worden voorkomen en sinds 1975 is de Rijksgebouwendienst bezig met een restauratie.

Nu de kerk water- en winddicht is, vervult zij ’s zomers een functie als cultureel centrum. De Kleine Kerk, sinds 1652 in gebruik bij de hervormden, bezit nog meest 17e-eeuws meubilair: preekstoel, doophek, herenbank en twee lezenaars, daarnaast een koperen kroon uit ca. 1600 en een grafmonument met obelisk voor Jan van → Miggrode. Dit monument is in 1772 vervaardigd door de Zwitser Heinrich Schweitzer uit o.a. een brokstuk van de oorspronkelijke grafzerk van 1627, die de Franse bezetters in de haven hadden gegooid bij de verbouwing tot hospitaal.

Waterput. Cisterne (→ cysterne).

Stadhuis. Gebouwd op last van Hendrik IV van Borssele van 1474 tot 1517 naar een ontwerp van Evert Spoorwater. De bouwmeester was Andries Keldermans. Het is een laatgotisch rechthoekig gebouw met uitgekraagde torentjes aan de voorzijde. De gevel, uit ledesteen, is nog vrijwel in de oorspronkelijke staat. Vermoedelijk zijn de dakkapellen een latere toevoeging.

Tussen 1931 en 1934 is de gevel goed gerestaureerd; de zeven beelden aan de voorzijde, oorspronkelijk gepolychromeerd en vervaardigd door Michiel IJwijnsz. in 1517, werden toen vervangen door nieuwe uit het atelier van prof. O. Wenkebach. Van links naar rechts stellen zij voor: Hendrik IV van Borssele, zijn gemalin Janna van Halewijn, hun zoon Wolfert VI. diens tweede echtgenote Charlotte de Bourbon-Montpensier. hun dochter Anna met haar eerste echtgenoot Philips van Bourgondië en hun zoon Adolf. De oorspronkelijke beelden staan thans in het museum de Schotse Huizen. Het stadhuis heeft een Lodewijk XV bordes uit 1749 met de spreuk: Gehoorsaamheyt Godts en de Overheyt/Weert der menschen Ongeluck.

Wie goed kijkt, ontdekt hier een stukje illegaliteit anno Franse tijd. De Fransen die vreesden dat men voor Overheyt wel eens de Oranjes zou kunnen lezen (het bordes was speciaal gebouwd voor de inhuldiging van Willem IV tot markies van Veere), eisten dat dit woord zou worden vervangen door’wetten’. Dat is ook gedaan, maar opeen zodanige manier, dat men ’overheyt’ nog zeer goed kan lezen. Wel heeft de Veerse illegaliteit uit die dagen berust in het wegbikken van het wapenschild der Oranjes. Dat is nu blanco. Links voor de gevel de schandsteen, waarop boosdoeners aan de kaak werden gesteld en daarboven de ketting met de stenen, waarmee kwaadsprekende vrouwen door de stad moesten lopen.

Achter tegen het stadhuis de toren, gebouwd door Adriaen de Muer uit Brugge van 15941599. Op de top een windvaan, een oorlogsschip met vijf vlaggen, drie van de Van Borssele’s, een van Oranje-Nassau en een van Zeeland. In de toren een carillon van 35 klokken, waarvan er 24 dateren uit 1735 (gegoten door Van der Gheyn) en 11 uit 1949. Een carillon-concert behoort tot de charmes van Veere. De toren wordt thans (1983) gerestaureerd.

De inwendige indeling van het stadhuis dateert grotendeels uit 1699 toen de Vierschaar werd vergroot. Tegenwoordig dient deze tot Oudheidskamer. Daar bevindt zich o.a. een verguld zilveren bokaal, welke Maximiliaan van Bourgondië in 1551 aan de stad geschonken heeft. Maximiliaan had de bokaal geërfd van Maximiliaan van Egmond, graaf van Buren, de vader van Parma. Deze had hem van Karel V gekregen als dank voor zijn hulp bij de bestrijding van de protestantse Duitse vorsten (de zg. Smalkaldische oorlog).

Op de beker is afgebeeld de ontmoeting tussen de legers van Maximiliaan van Buren en Karel V in Duitsland. De gemeente heeft in de 19e eeuw uit geldgebrek (zo was men toen!) drie maal getracht de beker voor veel geld te verkopen. Door ingrijpen van de minister van Binnenlandse Zaken werd dit voorkomen. Campveerse toren. Restant van de oude ommuring van Veere aan de zeezijde. Hij is een ronde op de wal uitgebouwde toren (ca. 1500) van baksteen met lagen natuursteen.

Bij de restauratie van 1950 werden de hoge bedaking en de top van de met pinakels versierde trapgevel weer aangebracht. In 1553 verkocht Maximiliaan van Bourgondië de toren aan de stad. De Campveerse toren had toen reeds een herbergier en is sindsdien ’herberg’ gebleven. Haaks op de toren staat aan de havenzijde de Zuidhavenpoort met laat 16e-eeuwse gevel, gerestaureerd in 1916. Aan de oostzijde van de toren werd in 1738 een vleugel aangebouwd, die aan de zeezijde een deel van de oude walmuur bevat. Schotse Huizen. ‘Het Lammeken’ (1539) en ‘De Struys' (1561) zijn laatgotische huizen die in de loop der tijd als woning voor Schotten hebben gediend, toen in Veere de Schotse Stapel gevestigd was.

De ‘Schotse Huizen’ zijn thans museum met tentoonstellingsruimte. Wallen. Voor de merendeels in 1744 aangelegde vestingwerken is in 1811 en volgende jaren op last van Napoleon een enveloppe aangelegd waarvan heden nog 5 bastions bestaan met tussengelegen wallen en vestingbeer. De wal bij de molen biedt een goed uitzicht op de vestingwerken.

Korenmolen ‘de Koe’. In 1909gebouwd nahet afbranden van de grondzeiler uit 1736. Het is een ronde ongetailleerde stenen bovenkruier met schuingeschoorde stelling en walmden. Restauratie vond plaats in 1976/77. Standbeeld Adriaen Valerius. Aan de Goese Koornmarkt werd op 6 juli 1979 een standbeeld van → Valerius, gemaakt door Mari Andriessen, onthuld.

In de 19e eeuw zijn vele monumenten verdwenen: o.a. de Warwijkse poort, de Zandijkse poort, het Landsarsenaal, de Scheepstimmerwerf, de Montfoortse toren, het Stadstimmerhuis, de Waag, het Gildehuis en het Arm- of Gasthuis.

Vestingwerken:

Middeleeuwse aanleg. Verondersteld mag worden dat Veere tussen 1358 en 1368 ommuurd en ten dele van een gracht was voorzien. De werken werden later uitgebreid o.a. in 1470. Op het einde der middeleeuwen was de stad geheel ommuurd, aan de landzijde door een gracht omspoeld en van vele poorten en torens voorzien. Een deel der muren had een zeewerende functie; dit deel liep van de dijk naar Vrouwenpolder (hier stond de Windmolenpoort) tot de Kruittoren op het Noorderhoofd van de haveningang. Aan de overkant lag het Zuider- of Blauwehoofd (1562) met de Kampveerse toren en de Zuidhoofds- of Blauwe poort.

Westwaarts waren in deze muur opgenomen de Goese poort, de Nelis- en de Montfoortse of Gevangen toren (1503), waarna de muur aansloot op de Arnemuidense dijk bij de poort van die naam. Aan de landzijde liep het tracé langs de Zanddijkse- en de Mijnsheren- en/of de Warwijkse (daterend van 1470)- en de Watermolenpoort, om bij de Windmolenpoort weer aan te sluiten. Vermoedelijk waren de zeewerende stenen muren ook militair de sterkste (voorzien van steunberen aan de landzijde, die onderling waren verbonden door bogen, die de borstweren en weergang droegen; in de muur en borstweren schietsleuven). Aan de landzijde waren de muren van lichtere constructie . Behalve met de reeds genoemde, was de muur met meerdere onbenoemde wachttorens versterkt. De haven viel binnen de versterkingen en liep vermoedelijk door tussen de Mijnsheren- en Warwijkse poort.

16e- en 17e-eeuwse aanleg

De vermoedelijk reeds door de Spanjaarden aangevangen en door de Nederlanders vanaf de tachtiger jaren der 16e eeuw tot ± 1619 voortgezette modernisering van de verdedigingswerken lieten een grotere omvang aan de landzijde zien. Veere was hier omgeven door een aarden wal met bastions; het Maurit(iu)s bastion, dat met zijn saillant aansloot aan de Arnemuidense dijk, het Zanddijkse bastion met in zijn rechterflank de Zanddijkse- of Middelburgse poort (1652), het Tonnenberg- of Warwijkse bastion , dat de haven omsloot en waarvan volgens een kaart van 1598 de oude watermolen in de rechter flank was opgenomen en het van 1584 daterende Oranje bastion, dat met zijn saillant aan de zeedijk naar Vrouwenpolder aansloot. Aan de zeezijde werden achter de middeleeuwse muren aarden wallen opgeworpen. De kustbatterijen aan de beide havenhoofden werden verbeterd. De beide facen en de rechterflank van het Oranje bastion waren eveneens gerevêteerd.

Aan de landzijde waren de courtines en bastions omspoeld door een natte gracht. Bij de Warwijkse poort werd in 1652 een stenen brug (zes bogen) met valbrug gebouwd, bij de Zanddijkse poort werd (ook in 1652) een zelfde soort brug gebouwd. Aan het Warwijkse bastion liep vanaf de saillant een stenen beer met monnik naar de overzijde van de gracht. In de courtine zuid van en in de rechter flank van het Molenbastion waren sluizen aangebracht, waarmee de haven kon worden gespuid. In 1747 werden de fortificatiën verbeterd.

In 1630 verdween de Kruittoren als gevolg van een grondbraak in zee, in 1617 was de Montfoortse toren al verdwenen.

Napoleontische aanleg

Met behoud van de 16e/17e-eeuwse omwalling en gracht hebben de Fransen van 1810/13, een nieuw gebastioneerd tracé volgens het systeem van de ingenieur Cormontaigne aangelegd opeen afstand van 100-200 m van de gracht. Dit bestond uit een aarden hoofdwal met 5 holle bastions (buiten polygoon ± 360 m) en een lunet tegenover de courtine tussen het Molen- en het Oranje-bastion. Voorts een kapitale gracht en aan de zuidwest- en noordwestzijde elk een ravelijn; contrescarpen ontbraken. Voor de verdediging aan de zeezijde dienden de 16e/17e-eeuwse werken.

De op de oude bastions Oranje en Maurits aansluitende zeedijken, die de oude gracht van de zee afsloten, werden vervangen door ± 35 m lange gemetselde holle en aan de grachtzijde gecreneleerde beren, die mede toegang tot de dijken gaven. Bij eerstgenoemd bastion was de nieuwe gracht van de oude gescheiden door een stenen beer met sluis.

Als poorten dienden de van 1740 daterende doch verbeterde Warwijkse poort (afgebroken in 1847) en de oude Zanddijkse poort. Ook de geheel stenen bruggen daarvóór bleven gehandhaafd, doch over de nieuwe gracht legden de Fransen houten bruggen met een rolbrug aan. Beide uitgangswegen liepen over de ravelijnen. Aan de zeezijde waren de beide havenpoorten nog in gebruik.

Bij hun vertrek hadden de Fransen het werk grotendeels voltooid, de Nederlanders hebben nog enkele verbeteringen aangebracht o.a. aan de noordelijke stenen beer. Omstreeks 1840 werd de bezetting begroot op 2100 man en de bewapening op 112 zware vuurmonden. Toen de verdediging van Walcheren geconcentreerd werd op de fortificatiën van Vlissingen, werd Veere bij K.B. van 24 november 1861, nr. 16 als vesting opgeheven.

Bij de aanleg van het Kanaal door Walcheren in 1873 is het Maurits- en het zuidelijk daarvan gelegen Franse bastion afgegraven en werden de westelijke grachten gedempt. De ravelijnen zijn in de loop der tijd eveneens verdwenen.

Geschiedenis:

Campveere is in de 13e eeuw ontstaan als nederzetting bij het veer op Campen (Noord-Beveland). De oudste vermelding van de naam Campveere dateert uit 1295/97. Toen Campen in 1532 verdronk raakte de naam Campveere in onbruik. Oorspronkelijk was Campveere een vissersgehucht in de schaduw van het toen niet onaanzienlijke dorp Zandijk met zijn kasteel Zandenburg. Wolfert van Borssele ontving het noordoostelijke deel van Walcheren in 1282 als een onsterfelijk erfleen van gravin Beatrix.

De opkomst en bloei van Veere is mede bepaald door de welstand en positie van zijn heren nl. de heren Van Borssele en Bourgondië. De Van Borssele’s noemden zich sinds 1338 heren van Veere, zij woonden op het kasteel Zandenburg. Veere werd in 1348 als zelfstandige parochie van Zandijk afgescheiden. In de jaren hierna werd de plaats omwald en zijn de stadsvesten aangelegd. Wanneer Veere stadsrechten heeft gekregen is niet bekend. Uit een stuk van 1355 blijkt dat Veere toen reeds een stad was.

Het was in die tijd een belangrijke vissersplaats (vooral haring), tevens waren kaapvaart en handel op Antwerpen en Engeland van belang. In 1349 verkreeg Veere tolvrijdom bij alle grafelijke tollen in Holland en Zeeland, wat een aanzienlijk privilege was. Aan Veere’s welvaart hebben verschillende externe factoren bijgedragen: het vergaan van de haven te Westenschouwen en die van Vliet in Noord-Beveland, het dieper worden van het Veerse Gat waardoor de schepen makkelij ker toegang kregen en het verloren gaan van Brugge’s zeeverbinding via het Zwin. Handelsartikelen waren niet alleen haring, zalm, kabeljauw en schelvis maar ook zout en koren, terwijl wol, wijn, baaizout, lakens, steenkool en lood werd ingevoerd. De vaart op Engeland bestond reeds vanaf het einde van de 13e eeuw; omstreeks 1400 kwam de vaart naar Bordeaux en Italië op. Het verblijf van vreemde kooplieden en schippers vnl.

Hanzeaten en Schotten doch ook Engelsen en Bretons was tevens belangrijk voor de bloei van Veere. In de late middeleeuwen nam Veere de tweede plaats in onder de steden van Walcheren. In 1487 werd Veere de standplaats van de admiraal-generaal der Bourgondische Nederlanden en diens Raad. Het bleef tot halverwege de 16e eeuw de voornaamste vlootbasis van de Nederlanden. In 1587 verplaatste Leicester het admiraliteitscollege naar Middelburg.

Aan het einde van de 16e eeuw werden ook vanuit Veere tochten ondernomen naar Oosten West-Indië. Balthasar de → Moucheron kwam in 1597 met Veere overeen dat hij jaarlijks vanuit de Veerse haven 18 a 20 schepen zou uitreden. Hij richtte een Veerse Compagnie van Verre op, die drie vloten uitzond: in 1598 onder De Houtman, in 1600 en 1601 onder Van → Spilbergen. De Moucheron werd namens de stad Veere bewindhebber in de Kamer van Zeeland van de V.O.C. De Moucheron vertrok in 1603 met de noorderzon uit Veere.

Hoewel Veere daarnaast ook nog een aandeel heeft gehad in de W.I.C. en de Noordse Compagnie, neemt Veere een eigen plaats in onder de Zeeuwse en Nederlandse steden doordat het eeuwenlang de zetel van de Schotse Stapel is geweest. Er is wel gesuggereerd dat de grondslag van Veere's eeuwenlange handelsbetrekkingen met Schotland in 1444 werd gelegd toen Wolfert V huwde met Mary Stuart, dochter van de Schotse koning Jacobusl. In 1439werdechterreedseen Veers schip door Schotse kooplieden bevracht en gedurende de 15e eeuw was er geen sprake van een Schotse Stapel te Veere. Eerst in 1541 wist Maximiliaan van Bourgondië gedaan te krijgen dat Jacobus V Veere als Schotse stapelplaats voor de Lage Landen aanwees (eerder was Middelburg dit geweest). Hierdoor kreeg Veere een Schotse kolonie die naar eigen wetten en eigen rechtspraak leefde. De Schots-Engelse Oorlog van 1542 maakte een einde aan de overeenkomst wegens de steun van Karel V aan de Engelsen.

Pas in 1578 kwam er een nieuw stapelcontract. Tussen 1668 en 1676, na vele moeilijkheden, was de stapel te Dordrecht gevestigd; hierna weer te Veere, doch de Schotse handel bereikte niet meer de bloei van vroeger. In 1799 werd het stapelcontract vervallen verklaard; de Schotten waren eigenlijk al in 1795 vertrokken. De titel Lord Conservator of the Scottish Privileges in the Low Countries bleef nog tot 1847 bestaan.

In 1555 stelde Karel V ten gunste van Maximiliaan van Bourgondië het markizaat Veere en Vlissingen in. Maximiliaan liet bij zijn dood in 1558 een insolvente boedel na; het markizaat werd in 1567 aangekocht door Filips II en na de afzwering in 1581 door Willem van Oranje. Achtereenvolgens kwam het aan Maurits, Frederik Hendrik, Willem II en Willem III. Na de dood van laatstgenoemde trachtten de Staten van Zeeland het markizaat op te heffen; in 1739 werd het als vernietigd beschouwd. Toen Willem IV in 1747 stadhouder werd van alle gewesten, werd het hersteld. Na de omwenteling van 1795 is het opgeheven.

In 1572 verklaarde Veere zich voor Oranje. De stad is sindsdien een Orangistisch bolwerk geweest; in 1672 was zij de eerste plaats waar Willem III op aandringen der burgerij tot stadhouder werd verklaard. In 1747 nam zij ook het initiatief om Willem IV alsstadhouder van Zeeland voor te dragen en drong in de Statenvergadering te Middelburg met succes op diens benoeming aan. In 1787 speelden zich te Veere heftige pro-Oranje tonelen af, waarbij o.a. secretaris Ermerins en notaris Halffman gevangen werden gezet.

Met de opheffing van de Schotse Stapel was de laatste handelsglorie uit Veere verdwenen. De visserij was reeds in de 18e eeuw teniet gegaan. De 19e en de eerste helft van de 20e eeuw waren voor Veere, waar in 1816 Zandijk-binnen was bijgevoegd, tijden van diep verval. Met de opening van het Kanaal door Walcheren in 1873 werd de visserij weer van belang. Dit duurde tot 7 april 1961 toen het Veerse Gat werd afgesloten en de vissersvloot moest uitwijken. De haven van Veere kreeg een recreatieve bestemming. Door het toerisme biedt Veere vooral in de zomer weer een levendig beeld.

Kerkelijke geschiedenis:

Als zelfstandige parochie is Veere van Zandijk afgescheiden in 1347/48. Het is dus een van de jongste parochies van Zeeland. Bij de haven, aan het eind van de Kapelstraat, stond een kapel, die aan St.-Paulus was gewijd, gewoonlijk de Kapel op de haven of Kijckgau genoemd. In 1332 is men begonnen een kerk te bouwen, die in 1347 klaar was en kort nadien door paus Clemens VI tot parochiale kerk werd verheven. Ze was gewijd aan de H. Maagd.

Na een eeuw bleek de kerk voor de stad te klein en begon men tegen de bestaande een nieuwe kerk te bouwen. In 1437 heeft de bisschop van Utrecht deze kerk, waar behalve het hoofdaltaar 16 altaren stonden, ingewijd. De inrichting van deze kerk was een van de rijkste van Zeeland. Gedeeltelijk kwamen de kostbaarheden uit de kerk van Dinant. Na de verovering van deze stad door Karel de Stoute in 1466, waaraan ook Hendrik IV van Borssele deelnam, vroeg deze als beloning niet anders dan de relikwie van St.-Perpetuus en andere kostbaarheden van de kerk, welke werden overgebracht naar de kerk te Veere. De heren van Veere hebben alles gedaan om deze kerk te maken tot een stuk van eigen glorie.

Daartoe moest ook aan deze kerk worden verbonden een kapittel van kanunniken dat zij dachten als het grootste van Zeeland, 24 koorheren. Zover is het echter nooit gekomen. Het grootste getal kanunniken in deze kerk is 19 geweest. Paus Paulus II (1464-1471) heeft de kerk te Veere tot een collegiale kerk verklaard. De reden dat er geen 24 kanunniken gekomen zijn ligt in het feit dat ook de kapel van Zandenburg in 1484 tot collegiale kerk is verheven en daarheen zou het tweede twaalftal kanunniken worden overgeplaatst. In 1495 zijn er niet meer dan zes op Zandenburg en tien in de kerk te Veere.

Deze 16 kanunniken hebben dienst gedaan tot 1572. De heren van Veere hadden het collatierecht voor deze twee kapittels aan zich gehouden. Buiten Veere, tussen de Zandijkse en de Mijnsherenpoort, stond het klooster Nazareth van de tertiarissen. Het is waarschijnlijk gesticht in 1461. In ieder geval zijn de heren van Veere bij de stichting betrokken geweest. In 1478 geeft de paus zijn toestemming dat de zusters overgaan van de 3e naar de 2e orde van St.-Franciscus en sindsdien kent men in Veere de → clarissen.

Tegenover dit klooster stond het gasthuis en op weg naar Zandijk stond nog een kleine kapel. In 1572 zijn zowel klooster als gasthuis verwoest.

Door de vele handelsbetrekkingen die Veere onderhield - behalve met Schotland en Engeland dreef het o. a. ook handel met verscheidene Hanzesteden - stond de stad eveneens open voor buitenlandse invloeden op geestelijk terrein. De invloed van de door Maarten Luther in gang gezette godsdienstige hervormingen was in Veere dan ook reeds vrij spoedig te bemerken. In 1537 werden enige Munsterse wederdopers terechtgesteld. Later kwam er een doopsgezinde gemeente, die tot 1671 heeft bestaan.

Een van de kanunniken van Veere was → Johannes Miggrode. Hij werd deken van het kapittel en daarmee dus pastoor van Veere. Hij bleek een aanhanger van het calvinisme te zijn. Er was toen ook reeds een predikant in de stad, Adriaen Obry(s). Hieruit kunnen we opmaken dat er in Veere een Gereformeerde Gemeente is geweest. Op 22 aug. 1566 heeft Obrys openlijk gepredikt in een zoutkeet.

Eind 1566 of begin 1567 is Obrys samen met Johannes Miggrode naar Engeland gevlucht. Van Obrys weten we verder niets meer. Maar Miggrode, die in Colchester en Norwich predikant is geweest, was in 1572. vrij kort na de overgang van Veere, hier weer terug en hij is de stuwende kracht geweest van de Reformatie, niet alleen in Veere maar in heel Zeeland. Na de overgang in 1572, was er in Veere reeds spoedig een gemeente van Schotse presbyterianen, die stond onder de synode van Schotland. Zij gebruikte voor haar samenkomsten de noordelijke zijbeuk van het koor.

Vanaf 1685 heeft Veere een Waalse Gemeente gekend, met, na de opheffing van het Edict van Nantes, twee predikanten. Zij mocht 's morgens de twee nu nog bestaande delen van het koor, de zg. Kleine Kerk, gebruiken. Zij werd opgeheven in 1817.

De Nederduits Gereformeerde Gemeente gebruikte de Grote Kerk en de Kleine Kerk (’s middags).

Een korte tijd heeft Jean de → Labadie met zijn getrouwen in Veere gewoond.

Het heeft lang geduurd eer de Afscheiding in Veere sporen heeft achtergelaten in de vorm van een kerk. Pas in 1870 kwam er een Christelijk Gereformeerde Kerk, die in 1892 Gereformeerde Kerk werd.

LITERATUUR

P.H. Damsté, Veere, vier eeuwen Markizaat. P. Don, De Onze Lieve Vrouwenkerk te Veere, Bulletin Stichting Oude Zeeuwse Kerken nr. 5. 1980. P. Fagel. Zeven eeuwen Veere, Middelburg. 1983. G.S. van Holthe tot Echten, Huldiging van Willem Karel Hendrik Friso in 175] te Veere. J.P. v.d. Broecke, Middeleeuwse kastelen van Zeeland. W.S. Unger en J.J. Westendorp Boerma, De steden van Zeeland (Veere). H. HendrikseenF. van den Driest, Veere in oude ansichten I en II. Archief der Genie. Vestingplans V9, VI0, Memoriën, V25en VI13. A.R.A. Den Haag, Cat. Hengman, kaarten nrs. 3488 en 3489.

< >