Werd al door de Romeinen gebruikt voor het maken van schotels. In de middeleeuwen kwam het in West-Europa algemeen in gebruik, eerst alleen voor kerkelijke voorwerpen als kandelaars.
Sinds de 15e eeuw werd het een veel gebruikt materiaal voor huishoudelijke voorwerpen: schotels (→ Zeeuwse schotel), borden, kannen, drinkbekers, lepels, zoutvaten, kamerpotten, inktstellen e .d. Tin is goed te bewerken en niet giftig en was dus een goed vervangingsmateriaal voor het kostbaarder zilver. Het ruwe metaal werd ingevoerd uit Cornwall, Saksen en Bohemen. sinds de 18e eeuw ook uit Banka. De bewerking geschiedde door tingieters, die in vrijwel elke belangrijke stad gevestigd waren. In het begin van de 19e eeuw werd het tin voor huishoudelijk gebruik geleidelijk vervangen door glas en fabrieksaardewerk.Het Zeeuwse tin is nog niet systematisch bestudeerd. Waarschijnlijk is de productie van tinnen voorwerpen in Zeeland relatief niet groot geweest. Evenals elders waren de tinnegieters georganiseerd in gilden, die toezagen op de kwaliteit van het product. Het goedgekeurde tin werd doorgaans gemerkt met een meesterteken, het stadswapen en een jaarletter. Zeeuws tin werd gemaakt in Middelburg, Reimerswaal, Vlissingen, Goes en Hulst. Alleen in Middelburg heeft een apart tinnegietersgilde bestaan van 1430 tot 1818. In de andere steden waren de tinnegieters lid van het smedengilde.
Bij opgravingen worden geregeld interessante stukken oud tin gevonden. Fraaie vondsten zijn o.m. gedaan te Reimerswaal en in de Hellenburg. De vondsten van Reimerswaal zijn opgenomen in de collectie van de Stichting Het Nederlandse Gebruiksvoorwerp te Langbroek.
LITERATUUR
B. Dubbc, Tin en tinnegieters in Nederland. (Lochem. Tijdstroom (2) 1978). W.S. Unger. De archieven der gilden en beurzen. (Middelburg 1930).