Encyclopedie van Zeeland

Kon. Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (1982)

Gepubliceerd op 24-11-2020

SCHOUDEE

betekenis & definitie

(Schoude, Schoudhe).

1. Verdwenen dorp, ambacht en parochie in het Verdronken Land van Zuid-Beveland; destijds gelegen tussen de Mosselkreek en het Vinkenissegat; de plaats ontleende haar naam aan het water Schoudee.

Wapen:

Dit wapen komt voor op de wapenkaart van Smallegange (1696) en werd met zilveren penningen gebezigd door het geslacht Van Schoudee. Schoudee was reeds in 1258 een zelfstandige parochie; de kerk behoorde aan het kapittel van Oudmunster te Utrecht. In de kerk waren vicarieën gefundeerd ter ere van het H.Kruis en de H.Geest. Binnen het gebied van deze parochie lag de uithof Schoudeemoer van de cisterciënzerabdij Ter Doest. Schoudee is bij de vloeden van 1530 en 1532 verdronken. Schoudee is een waternaam (Schelde).

2. Voormalig water in Zuid-Beveland; noordwaartse zijkreek van de → Hinkelinge; gelegen tussen Krabbendijke, waarvan hij de oostgrens vormde, en het dorp Schoudee, dat zijn naam aan de kreek ontleende. De Schoudee werd waarschijnlijk al aan het eind der 12e eeuw afgedamd door de bedijking van de → Schoudeewaardpolder.
3. Voormalig kreekje op het eiland Rilland (Z.Bev.), tussen Waarde en Valkenisse; al bekend uit de 12e eeuw; de juiste loop is niet bekend omdat het betreffende gebied in de 16e eeuw vrij lang overstroomd is geweest.

LITERATUUR

C. Dekker, Zuid-Beveland. De Nooijer.Hinkelinge. Dekker en Kruisheer. Rekening abdij Ter Doest, 273-305. Grijpink, Register op de parochiën. Zelandia lllustrata X, 24. Schönfeld, Waternamen, 74.

< >