(Rotterdam 31 okt. 1810-Goes 28 jan. 1862). Medicus.
Zoon van Gualtherus Jacob van den → Bosch, de ‘vader van de → Wilhelminapolder’.Na enige jaren vooropleiding in Neuwied en Middelburg studeerde hij medicijnen, eerst aan de Middelburgse Gemeenteschool, later te Leiden. Nam als vrijwillig jager deel aan de Tiendaagse Veldtocht. Promoveerde in 1837 in Leiden op ‘De Musices effectu in morbis sanandis’ (over de heilzame werking van de muziek bij het genezen van zieken). Werd geneesheer te Goes en in 1841 gemeenteraadslid. Zijn verdiensten lagen vooral op het gebied van de botanie en de muziek. Van jongs afhad hij grote belangstelling voor de Zeeuwse plantenwereld, getuige zijn ‘Enumeratio plantarum Zeelandiae Belgicae indigenarum’ (opsomming van planten die in Zeeland en België inheems zijn), 4 st. in Tijdschrift voor Natuurlijke Geschiedenis en Physiologie, dln 8, 10, 12 (1841, 1843, 1845).
Ook behoorde hij tot de oprichters van de Vereniging van de flora in Nederland en de overzeesche bezittingen, waar hij later de drijvende kracht van was. In 1857 verwierf hij het lidmaatschap van de Kon. Academie van Wetenschappen. Een professoraat ontging hem wegens zijn vroege dood. Als organisator van de Zeeuwse Muziekfeesten (samen met zijn vriend W.R. Ceulen, muziekdirecteur te Middelburg) heeft hij belangrijk werk verricht. Bovendien was hij directeur van de zangvereniging te Goes.
LITERATUUR
Wachter, Gedenkboek. Jaarboek Koninklijke Academie 1862. Nederlands Kruidkundig Archief 55.