Deze ambtenaar betaalde de renten ten laste van de grafelijkheid lopende; dit geschiedde uit een belasting op wijnen en bieren, die afzonderlijk van de andere gemene middelen verpacht werd. Aan de ambtenaar moesten alle rentmeesters van de rentenieren in de afzonderlijke kwartieren rekening doen.
Hij zelf moest ieder jaar op zijn beurt weer rekening van zijn ontvangsten doen aan de provinciale → rekenkamer. Het ambt is voortgekomen uit dat der rentmeesters van de Staten van Zeeland.LITERATUUR
Tegenwoordige Staat IX. Heeringa, Beheer der geldmiddelen.