(PZEM) De wijze van electriciteitsvoorziening in de provincie Zeeland werd aanvankelijk sterk beinvloed door het insulaire karakter en de breedte van de rivierarmen tussen de eilanden, waardoor het technisch zeer moeilijk was een centrale voorziening aan te leggen. Voorlopers waren Terneuzen (1901), Vlissingen en Breskens (1910), Middelburg (1912) en Schoondijke (1913), met een eigen opwekinrichting of inkoop van electriciteit bij een ander bedrijf.
Het initiatief voor een centrale Zeeuwse electriciteitsvoorziening werd door de provinciale Staten van Zeeland genomen: op 17 juli 1914 werd aan professor C. Feldmann, hoogleraar te Delft, de opdracht verleend, voorlichting te verstrekken over de beste wijze, waarop Zeeland van electriciteit kon worden voorzien.
Het rapport, dat in 1917 verscheen, gaf de aanbeveling, voor de middengroep (Walcheren, Zuid- en Noord Beveland), evenals voor de zuidgroep (Zeeuws-Vlaanderen) een eigen centrale te bouwen; de noordgroep (Schouwen-Duiveland, St.-Philipsland en Tholen) zou vanuit Noord-Brabant kunnen worden voorzien.
Op 1 mei 1919 werd de ‘N.V. Provinciale Zeeuwsche Electriciteitsmaatschappij’ te Middelburg opgericht. Het maatschappelijk kapitaal bedroeg ƒ 2.000.000,—; de provincie werd aandeelhoudster voor ƒ 1.996.000,—, elk der gemeenten Middelburg, Vlissingen, Goes, Terneuzen, Oostburg, Hulst, Sas van Gent en Zierikzee voor ƒ 500,—. Door tegenwerking van de toenmalige minister van Waterstaat, die een landelijke regeling wenste, duurde het tot 1923 voordat de eerste centrale, te Westdorpe in Zeeuws-Vlaanderen, in gebruik kon worden genomen.
Het geïnstalleerde vermogen bedroeg 3,6 MegaWatt (MW); de personeelsbezetting bestond uit 23 technici en 5 administratieve medewerkers. In het eerste bedrijfsjaar werd rond 217.000 kWh geleverd; het - nadelig saldo bedroeg ƒ 97.300,—. In 1928 werd de noordgroep op het Brabantse net aangesloten. Voor de voorziening van de middengroep werd in 1929 de sedert 1910 bestaande centrale te Vlissingen overgenomen van de ‘ S. A. de T ramways a V apeur de Flessingue a Middelbourg et extensions’. Van daaruit werd met de electrificatie van Walcheren, Zuid- en Noord-Beveland begonnen.
De exploitatie van de bestaande tramdienst tussen Vlissingen en Middelburg werd overgenomen. In hetzelfde jaar nam de PZEM een aantal electriciteitsbedrijven in ZeeuwsVlaanderen over. Met de overname van de coöperatieve centrale te St.-Maartensdijk in 1954 waren alle particuliere en gemeentelijke opwekbedrijfjes verdwenen en was derhalve de gehele electriciteitsvoorziening in Zeeland bij de PZEM. Zij verzorgde ook de distributie in de gehele provincie, met uitzondering van de gemeente Middelburg, welke situatie tot op heden zo is gebleven. De verbinding met het Noordbrabantse net kwam in 1951 tot stand; in 1953 werd de bouw van een transportnet tussen Goes, Vlissingen, Zierikzee, Westdorpe en NoordBeveland voltooid. Op 18 mei 1954 werd een nieuwe centrale te Vlissingen (Centrale ‘Zeeland’; vermogen 48,6 MW) officieel in gebruik genomen. De centrale te Westdorpe werd in datzelfde jaar stilgelegd.
In 1957 volgde de electrificatie van de spoorlijn Vlissingen-Roosendaal. Een zg. satelliet-centrale in Terneuzen werd in 1969 in gebruik genomen. Deze centrale levert via de Watermaatschappij Zeeland, behalve electriciteit (vermogen ca. 25 MW) gedestilleerd water ten behoeve van de industrie, met een capaciteit van rond 8 miljoen m1 per jaar en deze was daarmee op dat moment de grootste ontziltings-installatie ter wereld.
In 1969 werd het belangrijke besluit genomen, aan de Westerschelde bij Borssele een kernenergie-centrale te bouwen. Op hetzelfde terrein werd eerst nog een conventionele centrale gebouwd, die begin 1971 in bedrijf werd genomen (vermogen 190 MW). Deze grote uitbreiding van het net hing nauw samen met de snelle toename van industrievestigingen in het Sloe-gebied.
Op 1 januari 1970 kwam de fusie met de ‘N.V. Zeeuwse Gasmaatschappij’ (ZEGAM) tot stand. De nieuwe N.V. ‘Provinciale Zeeuwse Energie-Maatschappij’ genaamd, distribueert nu ook het aardgas in Zeeland, voorzover de N.V. Nederlandse Gasunie zich de levering aan grote afnemers niet voorbehoudt. In 1973 werd het door de PZEM opgewekte electrische vermogen met 450 miljoen Watt (450 MW) uitgebreid door het in bedrijf stellen van de → Kernenergiecentrale te Borssele.
Het totale productie-vermogen aan electrische energie bedroeg toen ca. 1025 MW. In dat jaar werd ca. 3630 miljoen kWh in het eigen verzorgingsgebied geleverd, als volgt verdeeld over de categorieën van afnemers:
Industrie ca. 3200 miljoen kWh
Huishoudelijk gebruik ca. 330 miljoen kWh
Openbare verlichting ca. 9 miljoen kWh
Gemeente Middelburg ca. 90 miljoen kWh
De waterfabriek te Terneuzen leverde bijna 8 miljoen m3 gedestilleerd water. De gasafzet bedroeg 270 miljoen m3.
In het bedrijf werkten 1082 personen, waarvan 893 in de technische en 189 in de administratieve diensten.
In 1982 bestelde de PZEM een windturbine van Nederlands fabrikaat, die een electrisch vermogen van 300 kilowatt kan opwekken. De turbine zal in het voorjaar van 1983 worden opgeleverd en op een terrein naast de kernenergie-centrale worden opgesteld; zij zal naar verwachting rond 600.000 kWh per jaar produceren. Daarmee wordt jaarlijks ca. 200.000 m3 aardgas bespaard. Op de aankoop van een tweede werd optie genomen.