(Goes ca. 1570/75-Zierikzee 17 jan. 1627). Dichter.
Studeerde te Leiden letteren en klaarblijkelijk ook rechten. Was een tijdlang burgemeester van Tholen en bekleedde verder nog een aantal hoge ambten.Hij schreef twee uitvoerige, zeer welluidende gedichten: Strande (1611) en Den Binckhorst (1613), het oudste hofdicht in onze letterkunde. Ze behoren tot de beste renaissancepoëzie uit het begin der 17e eeuw. Beide zijn, met inleiding en commentaar, herdrukt in de dissertatie van P.E. Muller, De dichtwerken van Philibert van Borsselen; een bijdrage tot studie van zijn taal en stijl (1937). Hij behoorde tot de medewerkers aan de Zeeusche Nachtegael en misschien ook tot de kring van Carel van Mander; het is niet onwaarschijnlijk dat Bauw-heers wel-leven uit de Nederduytsche Helicon (1610) van hem is.
LITERATUUR
De la Rue, Geletterd Zeeland, 395. Nagtglas, Levensberichten. N.N.B. W. III. Meertens, Letterkundig leven, 315-326. J.A.N. Knuttel, Een vergeten dichter, De Gids III, 1927.