(Middelburg gedoopt 19 maart 1617-Middelburg febr. 1668). Schilder en dierkundige. 14 mei 1635 vond hij op een brandnetel een rups en kweekte deze thuis op met brandnetelbladeren; 11 juni veranderde de rups in een pop, waaruit 19 dagen later een vlinder kwam, die hij ‘pauwoog’ noemde (nu: dag-pauwoog, Nymphalis). Met waterverf beeldde hij rups, pop en vlinder af.
Tot zijn dood toe heeft hij ruim 150 van zulke reeksen waarnemingen beschreven en in kleuren afgebeeld, niet slechts van vlinders, maar ook van muggen, vliegen kevers. Zijn bevindingen publiceerde hij in drie deeltjes met handgekleurde illustraties.Reeds eerder hadden schilders geduldige aandacht voor insecten gehad. Nieuw was het inzicht, dat ieder insect een stadium in een individuele ontwikkelingsgang was. Nieuw was ook de zienswijze van Goedaert en zijn theologische mede-schrijver, de predikant Johannes de Mey, insecten als wonderen Gods te zien in plaats van louter als onnut of lastig ‘fenyn’ (ongedierte). Van beroep was Goedaert schilder. Behalve insecten beeldde hij af een Chinese vaas met bloemen (in de trant van de Bosschaerts en hun opvolgers), maar ook (in tekeningen en schilderijen) echt Walcherse landschappen met een boerenwoning en schuur (de boer ploegt met een span paarden of rijdt uit in een wagen), bomen, die door de zeewind geleden hebben, percelen land door heggen omzoomd, torens in de verte.
Werken: Zie bibliografie.
Zie kleurenplaat XXX.
LITERATUUR
Snelleman, Goedaert, 203-312. Snellen v. Vollenhoven, Goedaert, 307-318. Nagtglas, Levensberichten. Teirlinck, Goedaert, 132-166. Bodenheimer, Entomologie, I. 388-3%; II, 368-372. Van Regteren Altena, Goedaert, 269-274.
Schierbeek, Schouwburg, 122-127. Van der Velde, Goedaert, 213-226. Kruseman, The editions, 46-48. Bol, Brueghel-groep IX, 1-9. Zeeland in de beeldende kunst der Lage Landen, 36-37. De Bruin, Waarom vergelijken?, 8-10.