(Vlissingen 11 dec. 1891). Dichter en beeldend kunstenaar.
Groeide op in Middelburg en Domburg. Na enige tijd op een handelskantoor en de provinciale griffie te hebben gewerkt, ging hij rechten studeren; in 1920 promoveerde hij op ’Stellingen op het gebied der Visscherij’. Hij werkte bij de Hoofdinspectie van de Visscherij en en sinds 1924 bij de gemeente Rotterdam. In 1942 nam hij ontslag en begon een bestaan als vrij kunstenaar. Dit leidde hem terug naar Domburg (1953). Sinds 1966 woont hij afwisselend in Domburg en Deventer.Van Schagen debuteerde verrassend met ’Narrenwijsheid’ (1925). Deze bundel van vrije verzen en prozagedichten, waarvan insiders al in 1922 kennis hadden kunnen nemen door een publicatie in het literaire tijdschrift De Stem, gaf voor die tijd een geheel nieuw geluid met zijn ondogmatische levensaanvaarding, geïnspireerd op Spinoza’s wijsbegeerte. De slotregels van het titelgedicht: ’zo regent de regen / daarom geeft ik geen namen / ik ga maar en ben’ vormen de sleutel voor zijn hele verdere oeuvre. Een tijdelijke overgang tot het katholicisme bracht een zekere verstarring te weeg, maar in de oorlog hervond hij zichzelf (’Winter 1944’). Een nieuwe uitgebreide uitgave van ’Narrenwijsheid en ander onkruid’ (1961) bracht ook miniaturen, geïnspireerd op de Japanse haiku. Naast levensaanvaarding klinken nu ook dikwijls verontwaardiging over geweld en dwang, verontrusting over het mysterie van leven en dood door.
De bundel ’Zeeuwse reflexen’ (1953, met illustraties van Jan → Heyse) bevat o.m. de kostelijke karakteristiek van het Zeeuwse volkskarakter ’Van de Geerse’s’. Sinds 1962 publiceerde hij hoofdzakelijk in eigen beheer, beginnend met ’Miniaturen ’, gevolgd door het eenmanstijdschrift ’Domburgse Cahiers’ (1963-1971,21 afleveringen), waarin ook veel levensherinneringen voorkomen. In dit kader valt ook de briefwisseling met A. → Viruly (Zeeuws Tijdschrift 1963-’64) te vermelden. In 1977 begon een nieuwe serie, ’Schiftsels’, waarin de beschouwelijke humor van de grijsaard, die niet meer mee hoeft te doen, doorspeelt.
Als beeldend kunstenaar begon hij pas in 1942; hij kreeg les in het etsen van Derkzen van Angeren in Rotterdam en schilderles van Willem van Leusden in Utrecht. Aanvankelijk maakte hij schilderijen en etsen, maar hij vond zijn eigen techniek in de monotype, de eenmalige afdruk van een glas- of zinkplaat. Zijn drukken zijn meestal abstract, soms herinnerend aan Chinees schrift, waarbij de tekens een eigen leven gaan leiden. Evenals in zijn gedichten klinkt dikwijls een relativerende humor door. Ook beoefent hij een vrije kalligrafie, uitgaande van het gewone Europese schrijf schrift. Hij kreeg in 1962 de Zeeuwse Prijs en in 1966 de Marianne Philipsprijs. Werk: zie bibliografie.
LITERATUUR
Calis, Gesprekken, 23-34. Van Vooren. Bibliografie. Dinaux, Dichters van nu. Korteweg en De Looy, In gesprek. Oosthoek, Ik ga maar en ben.