(1). (Rotterdam 20 okt. 1798-Wiesbaden 19 mei 1880), oudste zoon van G.J. van den → Bosch (1). Directeur van de → Wilhelminapolder ( 1836-1864).
Een van de bekwaamste Nederlandse landbouwkundigen in de 19e eeuw. Tijdens zijn directoraat werd de Wilhelminapolder een modelbedrijf van internationale vermaardheid. Zijn verdiensten liggen op het gebied van de verbetering van het vruchtwisselstelsel, de schapen- en rundveefokkerij, de landbouwmechanisatie, toepassing van drainage, de verwerking van meekrap en zijn ijveren voor de afkoop van tienden.Publ.: De Kon. Wurttembergsche school van landhuishoudkunde te Hohenheim, Middelburg, 1837; Handleiding tot het doelmatig boekhouden op een landelijk bedrijf, Middelburg, 1843; De veredelde schapenteelt in verband met den landbouw in Zeeland, Middelburg, 1843;
Over den verbouw en de bereiding der meekrap in het departement van Vaucluse, in verband met de meekrapteelt in Zeeland, Middelburg, 1850.
LITERATUUR
Nagtglas, I.G.J. van den Bosch, Landbouw Courant 34 (1880), Herinneringen uit het leven van I.G.J. van den Bosch, 189-190.
(2) (Wilhelminadorp 19 mei 1868-ZuidAfrika26 dec. 1948), zoon van G.J. van den → Bosch (2), studeerde aan de Rijkslandbouwschool te Wageningen, hoofdopziener van de → Wilhelminapolder(1889-1896). Zijn belangrijkste werk is geweest de indeling van het Nederlandse rundvee in drie veeslagen (Fries-Hollands, Maas-Rijn-IJssel en Blaarkop), die hij in 1905 en 1906 ontwierp op grond van duizenden opmetingen aan runderen in opdracht van de vereniging Het Nederlandsch Rundveestamboek.
Na zijn ontslag als hoofdinspecteur van het NRS vertoefde hij meestentijds in het buitenland.
Publ.: De landbouw in Argentinië, uitg. Dir. van de Landbouw 1914; De fokkerij van het zwartbonte FrieschHollandsche rundveeras in de V.S. van Amerika in verband met de werkzaamheid van The Holstein-Friesian Association of America, uitg. Dir. van de Landbouw 1932.
LITERATUUR
Sjollema, I.G.J. van den Bosch, 12-14.
