Platboomd vrachtschip voor de kustvaart. Was vooral bekend op de Zuidhollandse, Zeeuwse en Vlaamse stromen en heette ook wel hoe, heu, hoey, heudenaar of hoedeschepe; in 1442 vermeld in Antwerpse bronnen.
Indien het schip alleen op de binnenwateren voer, had het een grootte van ca. 40 ton; zeewaardige heudeschepen maten 90 ton. Eind 15e eeuw waren er twee zeewaardige variëteiten: de ongeboeide heude en de geboeide, ook wel bark of berk genaamd. In de tachtigjarige oorlog werden heudeschepen gebruikt in de slag bij Reimerswaal (1574); wegens hun geringe diepgang waren ze geschikt voor de strijd in de Zeeuwse wateren. Als oorlogsschip was het bewapend met zeven tot acht stukken. Het heudeschip was een gladboordig gebouwd schip met waarschijnlijk een rond achterschip. Het voorschip was gebouwd met een lage bak.
Het boeisel liep over het achterschip heen en vormde daar een staatsie of hennegat. De heude was getuigd met een gaffel- en een marszeil.LITERATUUR
Maritieme geschiedenis der Nederlanden II, 26.