Aantasting van een dijklichaam door een stormvloed of dijkval, zodanig dat de stabiliteit niet voldoende blijkt en een deel van de dijk wegvalt met als gevolg overstroming van het achterliggende poldergebied. In Zeeland zijn in de loop der eeuwen vele dijkdoorbraken ontstaan.
Meermalen moest bij onverhoopt optreden van zettingsvloeiingen of dijkvallen een aantal ha. polderland worden prijsgegeven; men sprak eertijds van grondbrexemen en grondvallingen (→ Oever- en dijkvallen). Maar vooral zijn vele dijkbreuken met desastreuze gevolgen ontstaan door stormvloeden.Overslaande golven waren dan meestal de oorzaak waarbij eerst het binnentalud werd aangetast en vervolgens een afschuiving ontstond, zodat het verzwakte dijkprofiel geen voldoende stabiliteit meer kon bieden aan de stormvloed. De meest recente dijkbreuken dateren van de stormvloed van 1 februari 1953. Toen ontstonden in de provincie Zeeland over 21 km. lengte dijkdoorbraken waarvan over ruim 3'/2 km de dijkbreuken zich ontwikkelden tot stroomgaten. Bovendien werden over bijna 140 km lengte lichte tot zware beschadigingen van het binnen- of buitentalud al of niet tot in de dijkskruin geconstateerd. Genoemde dijkbreuken vormden een zware stormramp waarbij in Nederland 1835 slachtoffers onder de bevolking vielen te betreuren, waarvan 873 in de provincie Zeeland.
LITERATUUR
Rijkswaterstaat (1961), Verslag over de stormvloed 1953.