→ Deken.
De vier ambachten.
Vele parochies in Oost Zeeuws-Vlaanderen zijn van zeer oude datum en gaan terug tot in de 12e en 13e eeuw. Aanvankelijk ressorteerden deze parochies onder het bisdom Utrecht en vormden samen het decanaat van de ‘Vier Ambachten’ (St.-Jansteen behoorde onder het bisdom Doornik).
Onder genoemd decanaat behoorden ook enkele parochies in het huidige België. In 1559 werd het bisdom Gent opgericht en kwam Oost Zeeuws-Vlaanderen kerkelijk onder dit bisdom. Enige tijd later werd het decanaat Hulst opgericht, dat zich uitstrekte over geheel Oost Zeeuws-Vlaanderen en een klein gedeelte van het Waasland.
Door de verovering van Terneuzen en Axel door Maurits in 1583 en 1586 en van Sas van Gent en Hulst door Frederik Hendrik in 1644 en 1645, kwam heel Oost ZeeuwsVlaanderen onder de Republiek der Verenigde Nederlanden. Dit hield in, dat de uitvoering van de rooms-katholieke godsdienst verboden werd. De bestaande parochiekerken kwamen ten dienste van de gereformeerde religie. Het decanaat Hulst bleef bestaan, doch de deken werd voortaan een van de pastoors van de Waaslandse parochies. Axel en Terneuzen waren nagenoeg geheel protestant geworden en eerst in de loop van de 19e eeuw werden daar parochies opgericht. De overige parochies bleven als missiestaties bestaan en werden bediend door regulieren, vooral door minderbroeders en carmelieten.
Tengevolge van een decreet van de Staten Generaal van 1730 en 1731 werden in de decennia die daarop volgden de regulieren vervangen door seculieren. De inwoners van Hulst en het Land van Hulst bleven bijna allemaal katholiek en moesten voor de vrije uitoefening van hun godsdienst evenals elders in den lande ‘recognitiegelden’ betalen aan staatsambtenaren. Op het einde van de 17e eeuw kregen enkele staties door ‘conniventie’ toestemming schuurkerken te bouwen. Na moeilijkheden in de Franse tijd, waarin verschillende priesters moesten onderduiken, konden vanaf het begin van de 19e eeuw de parochies weer normaal functioneren. Enkele kwamen in het bezit van de oude parochiekerk, andere bouwden nieuwe kerken.
Tengevolge van de Belgische opstand in 1830 kwam, op verzoek van koning Willem I, het gebied samen met de rest van ZeeuwsVlaanderen en Vlissingen onder het bestuur van de vice-superior van de Hollandse Zending te Den Haag. De pastoor van Hulst, Augustinus van Hecke, werd deken van dit ‘Zeeuwse deel van het bisdom Gent’. De band met dit bisdom werd in 1841 definitief verbroken, toen Zeeuws-Vlaanderen met Vlissingen werden gebracht onder het apostolisch vicariaat van Breda (Vlissingen kwam onder het bisdom Haarlem). In 1843 werd Zeeuws-Vlaanderen gesplitst in twee decanaten: Hulst (5e district van Zeeland) en Aardenburg (4e district). In 1918 werd het decanaat Hontenisse opgericht en in 1962 het decanaat Terneuzen. Op 1 april 1970 werd het decanaat Zeeland opgericht dat de hele provincie omvat. De Zeeuwsvlaamse decanaten hielden daardoor op te bestaan.
Middelburg.
Van het begin van de Reformatie tot het jaar 1795 was het aantal katholieke kerken in het oude bisdom Zeeland uitermate klein. In feite waren er slechts 3 schuilkerken, n.1. in Middelburg, Zierikzee en Goes. Op het platteland van Zuid-Beveland kerkte men tot dat jaar in 30 boerenhuizen en schuren. Er waren meestal slechts 2 priesters voor heel Zuid-Beveland ter beschikking. Soms was het er maar één, in betere tijden drie n.1. één stadspastoor en één landspastoor, die meestal beiden in Goes woonden; later kwam daar een kapelaan bij. De meeste plattelanders konden daarom zondags niet naar de kerk.
Zo is het 2 eeuwen lang gebleven. In de Franse tijd is hierin verandering gekomen door de stichting van een vaste statie te ’s-Heerenhoek (1797), spoedig gevolgd door Kwadendamme en Kapelle. ’s-Heerenhoek werd de statie van het westen en daar was in de vorige eeuw lange tijd het dekenaat gevestigd. Kapelle werd de statie van het oosten, Kwadendamme van het zuiden. De statie Kapelle is spoedig tenietgegaan door gebrek aan fondsen, maar tot 1839 werd het kerkje van Goes uit bediend. In datzelfde jaar werd het verkocht. In de loop van de vorige eeuw kwamen er kerken te Heinkenszand, Ovezande, Hansweert, Yerseke en Rilland.
In 1925 werd Lewedorp van ’s-Heerenhoek afgescheiden. Hoewel Vlissingen veel katholieken telde, kreeg deze stad eerst in de Franse tijd (1795) een eigen kerk, afgescheiden van Middelburg. Het eiland Walcheren was dus tot aan de Franse tijd slechts één statie rijk, n.1. die van de jezuïeten te Middelburg. Al hadden zich in Veere of Vlissingen geen staties gevormd, de missieverslagen wijzen uit, dat de pater van Middelburg deze 3 steden heeft verzorgd, met name Vlissingen, dat zijn contingent katholieken gedurende de achttiende eeuw aanzienlijk zag vermeerderen door de immigratie van Duinkerker ex-kapers. Deze stad kreeg meer betekenis na de herleving van Antwerpen onder koning Willem I, toen veel Belgen zich daar vestigden.
Sedert 1795 werd ook in Ter Veere een nieuw kerkje en pastorie gesticht; er kwam een eigen pastoor, die zich slechts kort kon handhaven. Daarna werd de statie van Middelburg uit bediend en kreeg de aldaar dienstdoende kapelaan de titel van ‘vicaris’ van Veere. Op het eiland Tholen was de situatie iets gunstiger. Dit eiland had vóór de oprichting van het bisdom Middelburg bij Luik gehoord, met uitzondering van St.-Maartensdijk, St.-Annalaan, Poortvliet en Vosmeer. Het tenietgaan van het bisdom Middelburg deed echter nieuwe verhoudingen ontstaan. Toen Nieuw-Vosmeer met Noord-Brabant vergroeid was, kwamen hier priesters uit het Antwerpse.
Ook de katholieken van OudVosmeer en de stad Tholen hebben hiervan kunnen profiteren, vooral toen op het landgoed van de Heer de Ram te Lepelstraat omstreeks de vrede van Munster een schuurkerk werd gebouwd, die door de paters franciscanen werd bediend. In de stad Tholen werd in 1795 een kerk en een pastorie gesticht. In 1796 werden Oud- en NieuwVosmeer in één statie verenigd in een nieuwe kerk te Nieuw-Vosmeer; dit was een houten kerk, welke veel te klein was. In 1842 werd in Nieuw-Vosmeer een eigen kerk gebouwd. Bij het herstel der hiërarchie in 1854 werd Nieuw-Vosmeer als parochie bij het bisdom Breda gevoegd.
Schouwen-Duiveland was bevoorrecht boven menig ander eiland door de tolerante houding van de Zierikzeese magistraat. Maar ook hier heeft het bijna 50 jaar geduurd eer een vaste statie van jezuïeten zich kon vestigen. Zierikzee, Noordgouwe en Nieuwerkerk vormden een aaneengesloten complex, waar de katholieken een noemenswaardige minderheid vormden. In 1839 was Zierikzee nog 24.40% katholiek, Noordgouwe 16.59%, Kerkwerve 6.14% en Nieuwerkerk 2.98%.
In alle andere gemeenten woonden toen maar zeer weinig katholieken meer. St.-Philipsland of St.-Philipskerke en Noord-Beveland waren 2 eilanden die eerst in de 17e eeuw langzamerhand na de ramp van 1532 uit het water herrezen; deze eilanden hebben daarna geen noemenswaardig aantal katholieken geteld, omdat de oorspronkelijke bewoners nooit terugkeerden. Zij hadden ook geen stedelijk centrum, waar vestiging van een priester mogelijk was. Overflakkee werd in de 17e eeuw nog tot het oude bisdom Middelburg gerekend o.a. door de vicaris van Utrecht, Pieter Codde, op het einde van die eeuw. In heel de Zeeuwse Delta waren er volgens hem slechts 4 staties: Middelburg, Goes, Zierikzee en Oude Tonge.
In Middelburg werkten toen twee jezuïten, in Goes twee seculieren, in Zierikzee en in Oude Tonge telkens één jezuïet. Het gehele voormalige bisdom beschikte dus over zes priesters, wat wel een bewijs is voor het falen van de missie tegenover de bevolking van dit eilandengebied. De Franse tijd heeft al aanstonds het aanzien gegeven aan nieuwe staties: Vlissingen, ’s-Heerenhoek, Kwadendamme, Kapelle, Tholen, Nieuw-Vosmeer en Sommelsdijk.
In 1769 was in Zierikzee al een ruime schuilkerk gebouwd, die nog altijd in gebruik is. Aan de katholieken van Middelburg werd in 1798 de Gasthuiskerk teruggegeven. De Middelburgers maakten er een kapel van, toegewijd aan de H. Barbara en behielden de schuilkerk op de Blaauwe Dijk.
In 1846 werd de nieuwe waterstaatskerk in de Noordstraat gebouwd ter vervanging van de beide andere kerken. Ook in Goes werd de Gasthuiskerk aan de katholieken teruggegeven. Zij hadden echter al in 1815 een waterstaatskerk gebouwd op de plaats van de schuilkerk in de Singelstraat.
In de zestiger jaren van deze eeuw begon het toerisme op de Zeeuwse eilanden zich snel uit te breiden. Het percentage katholieken onder deze toeristen was vrij hoog, omdat zeer velen uit het zuiden van ons land, de Rijnprovincie en België kwamen. Maar juist aan de kust waren geen katholieke kerken, behalve in Vlissingen en Veere. Daarom werden er in de zestiger jaren vrij grote openluchtkerken gebouwd in Haamstede, Zoutelande, Dishoek, Westkapelle en Cadzand. In Kamperland, Vrouwenpolder en Renesse kwamen overdekte kerken. In plaatsen met minder toeristen werd de hervormde kerk voor één dienst per week gehuurd.
In Domburg vervangt het openluchttheater in het hoogseizoen de kleine kapel. In Veere werd de veel te kleine oude kerk op de haven verkocht en de Grote kerk voor de zondag afgehuurd. De kerk van Zoutelande is ’t bezit van de parochie Middelburg; die van Haamstede, welke ook een binnenkerk heeft, staat onder de parochie Zierikzee; alle overige kerken aan de kust staan onder het bestuur van de R.K.Stichting voor Toeristenzielzorg in het bisdom Breda (Zie ook → Deken).
LITERATUUR
L.J. Rogier, L.J. II, 421 e.v. Van der Aa, Aardrijkskundig woordenboek.