Polder die na aanvraag calamiteus werd verklaard door de Provinciale Staten van Zeeland (met koninklijke goedkeuring) omdat de financiële lasten voor de zeewering en de → oeververdediging niet door de polder alleen konden worden gedragen. In Zeeland gold steeds als rechtsbeginsel dat de dijklast op de dijkplichtige landen drukte.
Daarbij was het ook gebruikelijk dat polders, die bovenmatig waren belast, van overheidswege een tijdelijke ondersteuning kregen; men sprak dan van ‘calamiteuze dijkagies’. Om die ondersteuning in goede banen te leiden werden in het reglement op de dij kagiën binnen de provincie Zeeland van 20 januari 1791 in het vierde hoofddeel:‘van de calamiteuze polders en de wijze waarop dezelve worden gesubsidieerd’ de richtlijnen nader uitgewerkt en samengevat. Het werd geen optimale regeling; de Franse overheersing van 17951815 bracht zeker geen verbetering. Na vele wijzigingen in de subsidieregeling voor de calamiteuze polders in de daarop volgende jaren volgde tenslotte, na een onderzoek dat verricht was door een Staatscommissie, ingesteld bij K.B. van 26 augustus 1867, nr.28, de Wet van 19 juli 1870, houdende vaststelling der voorwaarden, waarop aan calamiteuze polders in de provincie Zeeland tegemoetkoming uit ’s rijks kas kan worden verleend. Dat betekende dat voor het besturen, beheren en bekostigen van de zeeweringen en oeververdedigingen van de calamiteuze polders of waterschappen, aparte waterschappen, z.g. buitenbeheren werden opgericht. Ze werden losgekoppeld van de andere polderbelangen die dan bij de z.g. binnenbeheren werden ondergebracht.
Zo’n waterschap bestond uit de calamiteuze polder en de aangrenzende polder(s), die volgens bovengenoemde wet tot bijdrage verplicht waren - de bijdragende polders. De binnenbeheren en de bijdragende polders zijn reeds bij de polderconcentraties van 1959 en 1965/66 bij de grote waterschappen ingedeeld. Bij de Wet van 23 juni 1977 werd bovengenoemde Wet van 19 juli 1870 ingetrokken. De nieuwe wet trad in werking op 1 januari 1978 zodat vanaf die datum de calamiteuze polders, die alleen in Zeeland voorkwamen, opgehouden hebben te bestaan. Het beheer en onderhoud geschiedt voortaan rechtstreeks door de betreffende waterschappen, die dan in bepaalde gevallen volgens een nieuwe regeling bijdragen van Rijk en Provincie kunnen ontvangen. Zie verder → Waterschapsgeschiedenis.LITERATUUR
Verslag Staatscommissie 26.8.1867, nr. 28.