Deze worden gekenmerkt door:
1) restanten van de oude ambachtelijk-agrarische structuur met paternalisme, standsverschillen, persoonlijke gebondenheid en gemoedelijkheid;
2) burgerlijk-liberale zakelijkheid (ieder het zijne) al dan niet beïnvloed door een calvinistische geest (God voor ons allen);
3) moderne functionele zakelijkheid waarbij de werkgever slechts leiding geeft binnen de strikte sfeer van het werk.
Door de entree van grote industriële bedrijven met een modern personeelsbeleid en de invloed die hiervan op de omgeving uitgaat komt het accent in toenemende mate op 3) te liggen.
De bedrijven in Zeeland kennen weinig arbeidsonrust; arbeidsverhoudingen veranderen geleidelijk. Het calvinistische arbeidsethos of de nawerking daarvan wordt wel als verklaring gegeven voor de arbeidsprestaties, die in het algemeen geprezen worden. Degenen die binnen de bestaande arbeidsverhoudingen te weinig ontplooiingsmogelijkheden vinden trekken meestal de provincie uit.
