(Nieuw- en St.-Joosland 19 febr. 1820-Nieuw- en St.-Joosland 20 okt. 1895). Arts; amateur-botanicus.
Zoon van Jacobus Walraven (burgemeester en smid te Nieuw- en St.-Joosland) en Neeltje de Visser. Volgde een opleiding aan de Klinische School te Middelburg en vestigde zich hierna als geneeskundige te plattelande in 's-Heer Arendskerke (1841-1844), Hoek (18441871), Lamswaarde (1871-1873) en Nieuw-en St.-Joosland (1873-1895).Walraven hield zich bezig met botanie, geologie en muziek en deed praktische waarnemingen in zijn artsenpraktijk, waarover hij publiceerde. Hij was lid van de Geneeskundige Raad van Zeeland (1877) en bestuurslid van de Zeeuwse afdeling van de Ned. Maatschappij tot Bevordering van de Geneeskunde. Zijn inzet m.b.t. inentingen en zijn optreden tijdens een cholera-epidemie in Oost ZeeuwsVlaanderen werden bekroond.
Walraven is vooral bekend geworden door zijn activiteiten op botanisch gebied, 's Zomers besteedde hij veel tijd aan het botaniseren; hierdoor groeide hij uit tot de beste kenner in zijn tijd van de verspreiding van wilde planten op Walcheren en in ZeeuwsVlaanderen. Hij zond exemplaren van zeldzame soorten naar het buitenland, publiceerde over zijn vondsten en genoot de eer. dat prof. Wirtgen uit Koblenz een door Walraven ontdekte variëteit van het blauw ‘walstro naar hem vernoemde. (Nu heet deze soort Shenirdia arvénsis (L.) var. maritima Griseb). Ook werd hij benoemd tot lid van de Ned. Botanische Vereeniging (1853) en was hij conservator van de Flora Zelandiae van het Zeeuwsch Genootschap. Voor het museum van dat Genootschap verzamelde hij oude gebruiks-