huis of kasteel in Middelrode onder Berlicum. Wat er nog van over is, is een sterk gerestaureerd poortgebouw met zijtrapgevels, waarin een getoogde natuurstenen doorgang met een toren uit de 15de eeuw, die van beneden rond is en boven achtkantig.
Deze werd in 1908 en opnieuw in 1977 gerestaureerd. Van het huis zelf, dat op het einde van de 19de eeuw ook grondig van uiterlijk veranderde, zijn in 1976 de fundamenten opgehaald. Het kasteel zelf is verdwenen. Men heeft geweten, dat het gelegen was „op de revire d’Aa”, want toen de Aa genormaliseerd werd, waren de gevolgen voor Seldensathe niet te overzien. Door het zakken van de waterstand rotten de heipalen weg. Het onbewoonde kasteel verviel meer en meer en tenslotte ging er nog een oorlog overheen. Seldensathe kwam gehavend uit de strijd, maar bleef toch nog tot 1961 overeind staan, om tenslotte te worden gesloopt, omdat het gevaar voor instorten niet denkbeeldig was.Rond 1420 is er voor het eerst sprake van Seldensathe; toen werd er geld beschikbaar gesteld voor een eigen kapel, toegewijd aan St. Cornelis, dichtbij kasteel Seldensathe. Bij een erflating in 1468 is er sprake van een hoeve te Middelrode met stenen huis Seldensathe „aan ’t Gewat gelegen tussen de rivier de Aa en de straat”; een andere omschrijving luidt: „Van Goossen Snalben tot aan oude straat.” Toen Jan Jansz. Ke(y)mp een deel van de hoeve „Zeldensath” kreeg opgedragen, noemde hij zich al spoedig heer van Seldensathe. Hij zou ook het duifhuis hebben gebouwd. In 1502 vroeg hij aan Jan van Horn, prins-bisschop van Luik, toestemming om bij het kasteel een kapel te mogen inrichten, waarvoor dus al eerder geld beschikbaar was gesteld.
Zijn weduwe, Mechtild Toelyncx, kreeg uiteindelijk verlof van de bisschop om in de kapel van haar kasteel de mis door een bevoegd priester te laten lezen. Er wordt spoedig gesproken over een kapel van de H. Maagd en de H. Cornelis, staande bij kasteel Seldensathe. De vrouwe van Seldensathe overleed in 1507. Het goed wordt dan omschreven als „domus quaedam lapidea et area dicta communiter op Zadezat”, met visrijke grachten en recht van collatie: het recht om een hofkapelaan te benoemen.
Op het einde van de 16de eeuw wordt Seldensathe omschreven als „Het principale (hoofd)huys is op eene motte staende, ringende door breed en diep water (twee bouwlagen hoog), 40 voet in een vierkant van 12 x 12 m, beneffens twee uitgebouwde koeckens die gelegen zijn op een hoek van ongeveer 15 voet er vandaan en met de twee andere syde uit ’t water opgemetselt.” De indeling was: „Een schoone saele en een kamer, elk met zijn schouwe, een stoove, bottelarye ende heymeligcheit met een seer goede koelen kelder. Boven: grote saaie met 6 camerkens seer bequaam geordineerd, met een secreet en een schoone solderinge. Van de brugge over de gracht 32 voet lang, coemt men op een schoone bassecourt lanck 90 voet, breet 160 voet, verciert met 10 fraaye wassende denne bomen. Omtrent 30 voet van de brugge staat een schoone triomphante nieuwe poorte, onder met een galerije en naar boven met eenen wendeltrap gaende, syn twee schoone camers, elk met haere schoorstenen met darenboven noch 2 seer schoone corensolders, lanck 38 voet, breet 22 voet. Terseijde oostwaarts is een schoon bouwhuys, waarin een groote coecken met eenen schoorsteen, twee slaapcamers, backamer, melcamer, twee backovens en een mouteest, lanck 27 voet, breet 48 voet. Daar neffens de Aa is een brouwhuys hebbende eenen rooden coperen ketel en brouwcuup, lanck 27 voet en breet 14 voet.
Op de andere seyde van de poorte suydwaerts is een schone stallinge voor 5 paerden, met besloten slaapkamers en hoysolder, lanck 54 voet en breet 44 voet.” Bij het beleg van ’s-Hertogenbosch door Frederik Hendrik in 1629 vluchtten vele omwonenden met vee en goederen naar het kasteel in Middelrode. Na 1648 werd het kasteel Seldensathe zelfs nog enige tijd in beslag genomen.
In en na 1890 liet Valerius het kasteeltje grondig verbouwen. Het oude kasteel werd onherkenbaar en daarbij kwamen alle mogelijke bijgebouwen, o.a. een stompe toren, een serre, een galerij. Er werd gebroken en gedaan en uiteindelijk was het resultaat, zoals toen werd beschreven, ,,een smakeloos bepleisterd bouwsel.” Sinds 1928 werd het kasteel niet meer bewoond. Ook het poortgebouw was in 1931 onbewoonbaar geworden. Er werd daarom een nieuwe boerderij gebouwd. Langzaam maar zeker raakte Seldensathe in verval, en dat werd helemaal een ramp toen de rivier de Aa genormaliseerd werd.
In de oorlog legden eerst Duitse soldaten en vervolgens de geallieerden nog beslag op het kasteel, dat ook in de oorlog zware klappen te verduren kreeg. Het verviel snel en uiteindelijk werd het dan in 1961 gesloopt.
In 1973 werd het goed, 11 ha groot, voor ƒ 185.000,aan de gemeente Berlicum verkocht. Bron: A. van Oirschot, Middeleeuwse kastelen in Noord-Brabant, 1981.