benaming van scholen, die in kloosters of gestichten van liefdadigheid ontstonden o.l.v. religieuzen. Hier werden de allernoodzakelijkste leermethoden toegepast.
Men leerde er de allereerste beginselen van het werktuigelijk lezen, het praktisch rekenen en handwerken. In het jaar 1800 was er in Sint-Oedenrode een school voor 100 behoeftige meisjes; in Uden een school voor 60 eveneens arme meisjes, waar één zuster les gaf; in Oss een school voor minvermogenden en jongeren uit de burgerstand, 100 in getal.Uiteindelijk kwam door de onderwijswet het stelsel van naast elkaar bestaande openbare scholen en door de overheid gesubsidieerde bijzondere scholen. Daarnaast ontstond het buitengewoon onderwijs, met ca 20 schooltypen, voor geestelijk, lichamelijk of maatschappelijk gehandicapte kinderen. Voor de wettelijke herzieningen van 1961 en 1963 volgde na het lager onderwijs het meer uitgebreid lager onderwijs, ULO en MULO, middelbaar onderwijs, HBS en MMS, en voorbereidend hoger onderwijs, gymnasium, gevolgd door hoger onderwijs, universiteit en hogeschool. Daarnaast is er beroepsonderwijs met technische scholen, huishoud- en nijverheidsonderwijs, land- en tuinbouw, economisch en administratief onderwijs. Na het lager onderwijs volgden MAVO, HAVO, het VWO, met atheneum en gymnasium.
Bron: Varia Hist.-Brabantica; Winkler Prins.