de Nederlanden zijn al eeuwen „de Groote Arke des behouds voor de Vlugtelingen” geweest, volgens de Fransman Pieter Bayle, die zelf een refugié was. Niet verwonderlijk is het dat Brabant, als zuidelijkste provincie, het grootste deel te verwerken kreeg.
In 1572 waren het de Hugenoten, die na de Parijse bloedbruiloft hier hun toevlucht zochten, gevolgd door kleinere groepen en sekten in de 17de eeuw, de Labadisten, aanhangers van Spinoza, de engelenbroeders uit Duitsland enz. Ook kwam toen de grote trek van katholieken op gang; in 1668 kwamen 800 families naar Nederland; nog erger werd het in 1685 toen bij het édict van Nantes de waarborgen voor gewetensvrijheid vernietigd werden. Vermomd als marskramers, straatzangers of bedelaars ontvluchtte men Frankrijk. In de Baronie van Breda vestigden zich vnl. emigranten uit het oude prinsdom Orange.
Tijdens de Franse revolutie waren het opnieuw Fransen, die hier hun heil zochten. Zo is bekend dat enkele officieren, die zich bij inname van deze stad in Den Bosch bevonden, door Franse republikeinen in de polder De Vliert zijn gefusilleerd. Zij zijn op het fort Isabella begraven (getallen lopen uiteen van 83 tot 250 en 400).
In 1880 en later werden hier veel kloosterordes gesticht door zusters en paters uit Frankrijk, maar ook Duitsland; de Augustinessen uit Diest hadden zich al in 1796 via Eersel in Sint-Oedenrode gevestigd, de Penitenten Recollectinen en Witte Vrouwen uit Leuven waren in Dongen gaan wonen, de Trappisten in de Koningshoeven bij Tilburg, de missionarissen van het H. Hart van Jezus in huize Gerra in Haaren, vanwaar ze later naar Tilburg gingen.
Tijdens de Kulturkampf in Duitsland werden vele congregaties verbannen: de zusters der Visitatie vonden in Tilburg onderdak, de zusters van Carolus Borromeus in ’s-Hertogenbosch, waar zij zieken gingen verzorgen, Clarissen bouwden een klooster met kerk in Tilburg aan de Lange Nieuwstraat, evenals de Franciscanessen aan de Bisschop Zwijsenstraat, de Fraters van Mill Hill en de Redemptoristen zochten hun heil in Roosendaal, de congregatie van het H. Hart van Jezus in Ginneken, de Broeders van Dongen kwamen in 1892 uit België, de Benedictinessen in 1901 in Oosterhout, gevolgd door de Benedictijnen in 1907, de Witte Paters vestigden zich vanaf 1892 in een klooster in Esch, de Witte Zusters volgden in 1896 de Cisterciëncers in 1904 in Nieuwkuyk, de kannunikessen van de H. Augustinus van de congregatie van O.L. Vrouw op Regina Coeli te Vught, Dochters van de Goddelijke Heiland in St.M.-Gestel, paters Assumptionisten op kasteel Stapelen te Boxtel, in 1922 Benedictinessen uit Rouen in Breda.
Bron: Anton van Oirschot, Vreemd Volk in Brabant.