Encyclopedie van Noord Brabant

Anton van Oirschot (1985-1986)

Gepubliceerd op 20-10-2020

PEEL, DE

betekenis & definitie

kindschap en ontginningsgebied op de grens van Noord-Brabant en Limburg, begrensd door de Maas en de Zuidwillemsvaart tussen Veghel en Weert en de weg Veghel-Uden-Zeeland. Het strekt zich uit in N-Z richting, is ca 100.000 ha groot en omvat min of meer de Noordbrabantse gemeenten Uden, Wanroij, Boekel, Oploo, St.

Anthonis en Ledeacker, Gemert, Mill en St. Hubert, Bakel en Milheeze, Deurne, Zeeland, Asten en Someren en de Limburgse gemeenten Venray, Horst, Sevenum, Helden, Meijel, Heythuysen, Nederweert en Weert. Het gebied is ontstaan doordat waarschijnlijk door hoogteveranderingen in de Peelhorst, de loop van de Maas voortdurend werd verlegd. In oude rivierarmen en waterpoelen vormde zich veen. dat zich later over een enorm gebied uitbreidde. Het kindschap heeft ook zijn naam aan de veenmoerassen (,,peelen". genoemd naar het Latijnse palus = moeras) te danken. Eeuwenlang was het gebied praktisch onbewoond en ontoegankelijk.

Wel liep langs de oostgrens, op de linkeroever van de Maas, reeds in de Romeinse tijd de hoofdweg Maastricht-Nijmegen. Vondsten hebben aangetoond dat tussen Mook en Cuijk de rivier werd overgestoken. In de Peel is in 1910 een helm gevonden uit het jaar 320. die thans bewaard wordt in het rijksmuseum van oudheden te Leiden. Deze voor West-Europa uniek te noemen zgn. Romeinse helm is in feite een vergulde zilveren overtrek of helmkop. Bovendien werden daarbij 41 munten, een deel van een pijlkoker, mantelspelden en een gouden spoor gevonden, waarschijnlijk alle van een Romeinse officier, die in de Peel de weg is kwijtgeraakt en omgekomen.Na de Romeinen vestigden zich ten oosten van de Peel de Saksen, terwijl de Franken ten westen van het gebied nederzettingen betrokken. Het heide- en moerasgebied zelve bleef praktisch onbewoond, ook al weidden herders er hun schapen en waren monniken na de kerstening van deze streken begonnen met de ontginning der woeste gronden. Ook begon men op gemakkelijk bereikbare plaatsen turf te steken voor de eigen brandstofvoorziening en om te verhandelen. De veenlaag was lang niet overal even dik. Aan de randen van de Peel was ze vrij dun. maar in het centrum was ze wel zeven meter dik. Een grote moeilijkheid was het transport. daar men alleen in de droge tijd en dan nog over niet veel meer dan karresporen de turf kon afvoeren.

Eerst in de zeventiende eeuw werd er een verharde weg van Venray naar Deurne aangelegd en dat gebeurde n.b. om de vervolgde roomskatholieken in Staats-Brabant de gelegenheid te geven in Venray, dat tot Spaans Gelderland gerekend werd, de eredienst bij te wonen. Ook de aanleg van de weg Venray-Bakel (1791) betekende nog niet de ontsluiting van de Peel.

Om dat te bewerkstelligen was het nodig kanalen te graven. Een eerste begin werd gevormd door de Limburgse Noordervaart. die loopt van Nederweert naar Beringe, onderdeel van een plan van Napoleon tot een waterweg van Antwerpen naar Venlo met o.m. als doel de ontginning van de woeste gronden in de Peel mogelijk te maken. Het plan kon door de val van Napoleon niet worden voltooid: het deel Lozen-Nederweert werd echter later opgenomen in de Zuidwillemsvaart, gegraven (1822-26) op initiatief van koning Willem I. In 1843 viel het besluit om van 's-Hertogenbosch via Veghel een klinkerweg naar Gemert aan te leggen, later doorgetrokken naar Uden. De aanleg van de andere wegen volgde, ook werden bestaande routes verhard. Voor de echte ontsluiting en de mogelijkheden voor transport zorgden echter de kanalen, zoals b.v. de Helena- of Peelvaart (15.7 km lang, gegraven van 1853-80) en het Kanaal van Deurne (14.1 km lang. gegraven van 1874-89). Dit was vooral nodig omdat in het midden der 19de eeuw ook particulieren interesse kregen in de exploitatie van het hoogveen.

De gebroeders J. en N. van de Griendt en G. Carp begonnen in 1853 aan ontginningen, nadat zij 610 ha veengebied van de gemeente Deurne hadden gekocht, waaraan Helenaveen (genoemd naar de vrouw van een der gebroeders) en Griendtsveen hun ontstaan te danken hebben. Andere belangrijke ontginningen vonden plaats in Bakel ( 1880) en in de Princepeel bij Mill (1888). Ook de gemeente Deurne zelf nam op het eind der 19de eeuw de ontginning ter hand.

Inmiddels had zich naast de winning van turf de turfstrooiselindustrie ontwikkeld. Dit turfstrooisel of turfmolm, bereid van de bovenste laag van het hoogveen, het bonkveen, wordt o.m. gebruikt voor grondverbetering en het afdekken van planten in de tuinbouw.

Toen echter na de eerste wereldoorlog de turf als brandstof in betekenis afnam, werd de aandacht meer verplaatst naar de grondexploitatie. De aangelegde wegen en afwateringen maakten de woeste grond bereikbaar, renteloze voorschotten in 1920 van regeringswege beschikbaar gesteld, maakten de bouw van boerderijen mogelijk. De in 1918 opgerichte vereniging Peelbelangen verrichtte in deze nuttig werk. Het gebruik van bonkaarde, compost en kunstmest had een redelijke vruchtbaarheid tot gevolg. Er werden nieuwe kerkdorpen geslicht (Elsendorp, Odiliapeel, Stevensbeek, Westerbeek e.a.). In begin der jaren dertig werd een streekplan voor Noord-Limburg opgesteld.

De Noordbrabantse gemeenten Bakel en Milheeze, Boekel, Gemert, Mill en Sint Hubert, Oploo, St. Anthonis en Ledeaeker, Uden, Wanroij en Zeeland stichtten in 1935 het publiekrechtelijke lichaam ..De Peelgemeenschap”. met als doel door samenwerking de verdere ontsluiting van het Brabantse deel van de Peel te bevorderen.

Van de oorspronkelijke uitgestrekte veenmassa's is niet heel veel meer over. Toch zijn er nog gedeelten die als natuurgebied bewaard zijn gebleven. De belangrijkste daarvan zijn de natuurreservaten de Mariapeel (1063 ha. gcm. Horst. L.). De Grote of Ospelse Peel (963 ha. gem.

Asten) en de Deurnsche Peel (194 ha. gem. Deurne), het stuifzandgebied De Ullingse Bergen in de boswachterij St. Anthonis (gem. Oploo. St. Anthonis en Ledeaeker) met het Peelven, Het Eeuwige Leven, een moeras- en veengebied ten westen van Liessel (gem.

Deurne). Het zijn alle zowel botanisch als ornithologisch belangwekkende gebieden: dopheide, buntgras en de rondbladige en kleine zonnedauw, kokmeeuw, zwarte stern, visdiefje, dodaars, roerdomp, havik, sperwer, boom- en torenvalk, steen-, rans- en velduil, pijlstaarteend, grauwe klauwier, kraanvogel en rietgans.

Bron: Ontginningen in de Peel.

< >