(‘s-Hertogenbosch 1571-Lier 1637), dominicaan en bisschop: geboortig uit een welgestelde weversfamilie bezocht hij de Latijnse school in 's-Hertogenbosch; trad in bij de Dominicanen in het St. Paulusklooster te Antwerpen, waar in 1586 zijn professie plaatsvond.
Studeerde in Leuven theologie en wijsbegeerte: werd in 1593 tot priester gewijd. Na zijn studie in Bologna voortgezet te hebben, keerde hij terug naar Leuven, waar hij in het jaar 1600 promoveerde in de godgeleerdheid; was vervolgens werkzaam als docent, prediker en in het apostolaat.In 1608 volgde zijn benoeming tot prior van het St. Paulusklooster in Antwerpen, waar hij voor herstellingen zorgde en in 1611 voor dit klooster een prachtig koorgestoelte aankocht. Ophovius werd vervolgens aangesteld als provinciaal van de Nederduitse provincie van de predikbroeders en richtte als zodanig zendelingenorganisaties op in Noord-Nederland. Zweden en Noorwegen. Hij herstelde tevens het studiehuis te Douai, richtte in die stad een Latijnse school, het St. Thomascollege op (1612).
In 1615 werd Ophovius prefect van de dominicaanse missie voor de Verenigde Provinciën. In 1623 volgde zijn gevangenneming te Heusden door protestanten, waarna hij gedurende 18 maanden opgesloten werd in de Gevangenpoort in Den Haag. Door bemiddeling van landvoogdes Isabella kwam hij vrij en werd aan paus Urbanus VII voorgesteld als zesde bisschop van Den Bosch.
In 1626 volgde zijn wijding en plechtige intocht in Den Bosch. Als leuze koos hij ,,Luce et Fructu". Als bisschop bewees hij een groot vriend van de armen te zijn. Bij de belegering van Den Bosch en bij de capitulatie in 1629 onderhandelde hij met Frederik-Hendrik vanuit kasteel Nieuw-Herlaer te Sint-Michielsgestel, alwaar hij verbleef bij de familie Honsselaar. De geestelijkheid werd in deze periode nauwelijks geduld in de Meijerij: de hertog van Neuburg wilde zelfs de heerlijkheid Ravenstein onttrekken aan de jurisdictie van Ophovius. In 1630 verbleef hij op het kasteel in Geldrop; toen hij met de Pinksterdagen in 1635 het Vormsel wilde toedienen vond hij de meeste kerken gesloten.
In 1637 vertrok hij noodgedwongen naar Lier, naar de réfugié van St. Bernard, ook wel abtsherberg genoemd. De capitulatie van zijn zetelstad had hem zeer aangegrepen, met tranen in zijn stem deelde hij deze gebeurtenis mee aan zijn nuntius te Brussel. Deze moeilijke jaren staan beschreven in zijn dagboek. Diarium 1619-1632. Verder werk Tractatus de blasphemia (1603) en een Apologie van het katholieke geloof; hij verbeterde ook de Indische catechismus en zette die om in het Latijn.
Ophovius werd meermalen geschilderd door Rubens, wiens vriend hij was. Een portret van hem uit 1620 kwam terecht in het Mauritshuis te Den Haag; een ander in het Bossche seminarie te Haaren. Hij komt ook voor op het schilderij ..Maria met de Boetelingen" (in het museum van Cassel en St. Petersburg); een kopergravure van hem bevindt zich in de Norbertijnenabdij van Postel. In 1637 stierf Ophovius te Lier. Hij ligt begraven in het hoogkoor van de St. Pauluskerk te Antwerpen.
Bron: Nationaal biografisch woordenboek dl V., Katholiek Meijerijs Memorieboek, 1819.