(Amsterdam 1869-Tilburg 1940), oudste zoon uit een huwelijk van zeven kinderen, wilde aanvankelijk priester worden en volgde daarvoor een opleiding bij de Jezuïeten te Culemborg; werd vervolgens docent aan het St. Willibrorduscollege te Katwijk, daarna aan het scholasticiaat in Mariëndaal en aan het RK Gymnasium te Amsterdam.
In 1902 huwde Moller (Oorspronkelijk Möller geheten, veranderde hij zijn naam in Moller) met Alice Elisa Heonia Bourgonjon uit Gent, dochter van een hoogleraar in de beeldhouwkunst; korte tijd later kwam zijn proefschrift „Vondel’s Heerlijckheit der Kercke” uit (1907). Als student nam Moller slechts deel aan die verenigingen en praatgroepen, die het geloof centraal stelden, b.v. de ver. „Geloof en Wetenschap”. Hij kreeg een betrekking als leraar aan de gemeentelijke HBS te Amsterdam in geschiedenis en aardrijkskunde, vanaf 1910 in de Nederlandse taal, letterkunde en geschiedenis. Naast zijn leraarschap hield hij zich met veel dingen bezig: hij bekostigde het tijdschrift „Opvoeding en Onderwijs” hetgeen financieel geen sinecure was; hij reorganiseerde de Vondel vereniging tot Vondelkring en was daarvan voorzitter; verzorgde in 1908 de uitgave van „Het Vondeljaarboek”; werkte aan zijn studie over Ruusbroeck. In 1922 richtte hij het maandblad „Roeping” op; ook hield hij zich bezig met het wereldtaalprobleem en was een groot voorstander van de Groot Nederlandse gedachte (de Vlaamse kwestie ging hem bijzonder ter harte, vooral wat betreft de gelijkstelling van diploma’s en graden met de Nederlandse); was een voorstander van de Kollewijnse spelling in woord en geschrift.De bevordering van het katholiek middelbaar en voorbereidend hoger onderwijs ging hem dusdanig ter harte, dat hij plannen maakte voor een instituut voor opleiding van docenten in het zuiden van Nederland. De Rooms Katholieke leergangen waren hiermee een feit geworden. Als organisator en docent was dr. Moller van grote waarde voor dit instituut. Ook de boekerij werd door zijn toedoen fors uitgebreid.
Intussen was Moller naar Den Bosch verhuisd, later naar Tilburg, waar hij ook de stichting „Ons Middelbaar Onderwijs” in het leven riep, waarvan hijzelf voorzitter werd. Onder zijn leiding kwamen veel middelbare scholen tot stand, waarvan de school te Bergen op Zoom de primeur had, die de naam Dr. Mollerlyceum kreeg, gevolgd door de school te Waalwijk, ook nog steeds Dr. Mollercollege geheten. In 1920 kwam het tot een conflict met het Curatorium van de katholieke leergangen, waarna Moller ontslag nam als rector èn docent. In 1927 werd Moller, gekozen als gemeenteraadslid van Tilburg en van 1929-35 tot wethouder; vanaf 1925 was hij lid van de Tweede Kamer en dit bleef hij tot zijn dood in 1940.
Moller ligt begraven te Tilburg, Bron: Dr. H. H. Knippenberg, Dr. H. W.
E. Moller.