(Baardwijk 1858-’s-Gravenhage 1921), advocaat-procureur en politicus, bezocht het kleinseminarie Beekvliet en het grootseminarie Haaren, studeerde rechten in Leiden en promoveerde in 1887 cum laude; werd in 1889 lid Prov. Staten Noord-Brabant, in 1893 gemeenteraadslid van ’s-Hertogenbosch en in 1898 lid 2de Kamer.
Loeff werd minister van justitie in het kabinet-Kuyper (1901-05) en had als zodanig alles te maken met de zgn. „worgwetten” n.a.v. de spoorwegstaking van 1903 en de invoering van de wetten tegen kinderarbeid in 1905, ook legde hij de grondslag voor de zedelijkheidswetgeving. In 1905 werd hij weer lid van de 2de Kamer, daarna lid van het Permanente Hof van Arbitrage en lid van de voorbereidende commissie tweede vredesconferentie. Loeff was medeoprichter van het tijdschrift „De Beiaard”.