Gepubliceerd op 30-05-2019

Saiga-antilopen

betekenis & definitie

Onderfamilies: Saiginae Saiga-antilopen (Saiga), Pantholopinae Chiroes (Pantholops)

Bij de saiga’s is de neus tot een soort sluf verlengd. Het benige neustussenschot is zeer kort, het voorste kraakbenige deel zeer elastisch en beweeglijk. In rust en op de vlucht hangt de neus met opengesperde neusopeningen slap omlaag. Bij oudere dieren komt hij een goede handbreedte boven de bovenlip uit als een werkelijke slurf, die ritmisch naar alle kanten wordt bewogen. De saiga, speciaal het niet gehoornde wijfje, lijkt op het eerste gezicht op een middelgroot, kortstaartig schaap; met omlaaggebogen kop lijkt het een rendier zonder gewei. Gewoonlijk loopt het dier stapvoets, om slechts bij achtervolging in galop over te gaan.

Ze zijn scherp van gezicht en zien gevaar reeds op 1000 m afstand. Ook hun reukzin is scherp, het gehoor echter zwak. Het zijn bewoners van de steppen en halfwoestijnen van de Karpaten tot het Altai-gebergte, van de Kaspische Zee tot het Balchasj meer. Het totale bestand in Rusland bedroeg in 1958 ongeveer 2 miljoen, waarvan 1½ miljoen in het Aziatische deel en ½ miljoen op de rechter Wolga-oever. In jaren met ongunstige klimatologische omstandigheden hebben wintertrektochten plaats, waarbij vaak massale sterften optreden. Het zijn dieren die graag in grote gezelschappen leven.

Het nauw verwante geslacht Pantholops uit Tibet telt één soort, de chiroe of orongo. Alleen de bok draagt hoorns; deze zijn zwart, gegroefd, kunnen even lang als de poten worden en staan vrijwel loodrecht op de kop. De chiroes leven in troepen van 20-25 stuks bijeen; ze schijnen nog niet in gevangenschap gehouden te zijn.

Hetgeen over chiroe bekend is, hebben wij vooral te danken aan de Russische onderzoeker Przewalski. In de paartijd, als de temperatuur ongeveer -30° C is gedaald, teert de bok hoofdzakelijk in op zijn vet. Hij verzamelt dan ongeveer 10 tot 20 wijfjes om zich heen en verdraagt dan geen andere bok in de nabijheid. Als er toch een andere bok verschijnt laat hij een imponerend gebrul horen en richt zijn horens naar de indringer. Vaak komt het tot zeer ernstige gevechten, waarbij ze elkaar lelijke verwondingen kunnen toebrengen. Behalve de problemen die de bok met indringers heeft, heeft hij ook zijn handen vol aan zijn harem.

Vaak loopt er een wijfje zomaar weg en dan probeert de bok het weer naar de kudde terug te drijven. Het lijkt dan alsof de andere wijfjes hierop gewacht hebben en gaan er op hun beurt gezamelijk vandoor. De betekenis van dit gedrag is nog niet helemaal bekend. Vermoedelijk leeft de bok echter met zijn wijfjes in een vast territorium en zullen de wijfjes hier niet uitvluchten. Het terughalen moet dan ook als een paringsritueel worden gezien.

Ook de saiga’s vechten zeer fel in de bronsttijd. Hier eten de bokken in die periode echter helemaal niet, met het gevolg dat ze in het voorjaar in grote getalen omkomen, zodat de beschikbare voeding ten goede komt aan de drachtige wijfjes, waardoor het voortbestaan van de kudde verzekerd is.

< >