Families: Scombridae Makrelen (Scomber, Pneumatophorus, Thunnus, Sarda, Scomberomorus), Istiophoridae Marlins of zeilvissen (Istiophorus, Tetrapturus, Makaira), Xiphiidae Zwaardvissen (Xiphias)
De makrelen en hun verwanten zijn, enkele uitzonderingen daargelaten, vissen van de open zee en uitstekende zwemmers. Ook is het grootste deel roofzuchtig en dit wordt hen vaak noodlottig aan de hengel. Achter de rug- en aarsvin bezitten ze vaak een rijtje kleine vinnen, als rudimenten van de vroegere vinzoom. De dunne staartsteel is aan weerszijden voorzien van de beruchte messcherpe staartstekels. Als scholenvissen levend, maken enkele soorten lange trektochten, waarbij ze hun prooi volgen. De metaalachtig groengemarmerde makreel is een zeer bekende, trekkende vis uit de Noordzee, ook als consumptievis.
Alleen in de zomer verschijnen ze zeer massaal voor onze kust. Met mooi weer dringen ze zelfs via de kustgaten de Waddenzee binnen. De japanse-makreel is voor de visserij rond de Japanse eilanden van zeer groot belang. Ze overwinteren daar op een diepte van meer dan 100 m. Aan het begin van het warme jaargetijde verschijnen ze dan weer aan de oppervlakte, om daar voedsel te zoeken en om te paaien. Daarna begint de trek.
Evenals de in de Atlantische Oceaan levende makreel veranderen ze gedurende de zomer van voedsel. Ze gaan dan van kleine kreeftachtigen over op kleine vissoorten. De reusachtige tonijnen onderscheiden zich van alle andere vissen door het bezit van een zeer bijzonder bloedvatensysteem in de huid. Hierdoor zijn deze vissen in staat om de temperatuur van hun lichaam hoger te laten zijn, dan van het water. Dit verschil kan zelfs tot 10° C. bedragen. In zekere zin zouden we ze als echte warmbloedige dieren kunnen beschouwen.
De tonijnen vinden we in alle warme zeeën, maar duiken ook regelmatig op in het noorden van de gematigde zeeën. Voor de mens is de tonijn plaatselijk van zeer grote economische betekenis. Ze worden op allerlei manieren gevangen, waarbij de vangmethode soms zeer oud is en van vader op zoon overgaat. Ook gaat dit vangen vergezeld van een zeer uitgebreid ritueel, zoals we dat ook nu nog kennen rond de Middellandse Zee. Ook van onze kust is de gewone, bijna aan de gehele Europese kust voorkomende tonijn bekend. De bonito’s of gestreeptetonijnen zijn in hun gedragingen met de gewone tonijn te vergelijken.
Ze zijn vooral talrijk in de Middellandse Zee en in de Zwarte Zee, waarbij ze ook in de noordelijke delen daarvan paaien en hun eieren afzetten. Aan de Amerikaanse kusten vinden we ze eveneens. Door hun zeer grote wendbaarheid zijn ze veel moeilijker te vangen dan de vorige soorten, ze ontsnappen nl. zeer gemakkelijk uit de netten. De koningsmakreel is eveneens een zeer grote vis, doch is veel slanker dan de tonijnen en bonito’s.
De marlins zijn vooral te herkennen aan de reusachtige zeilvormige rugvin. Hieraan hebben ze ook hun andere naam, zeilvissen, te danken. Ook bezitten de meesten sterk verlengde buikvinnen. De bovenkaak is bij de leden van deze familie, evenals bij de zwaardvissen, sterk spiervormig verlengd, terwijl de onderkaak kort gebleven is. Op de staartsteel vinden we weer de messcherpe stekels. Ze komen in alle warme delen van de oceanen voor.
Het zwaard gebruiken ze op dezelfde manier als de zaagvissen, nl. om er temidden van scholen hun prooi aan te rijgen. Ook zij zijn snelzwemmende en trekkende vissen. Een grote en zware soort is de atlantische-marlin. Alle marlins verraden hun aanwezigheid vaak, door uit het water te springen. We kennen verschillende geslachten die onderling zeer nauw aan elkaar verwant zijn. Zo vinden we in het geslacht Tetrapturus de witte-marlin en in het geslacht Makaira de gestreepte-marlin.
Door de sportvissers worden ze zeer hoog gewaardeerd. Ze bezitten niet alleen een zeer smakelijk vlees, dat het vlees van vele andere soorten ver overtreft, maar ze zijn vooral geliefd door de hardnekkige en felle tegenstand.
Nog langer dan bij de marlins is de bovenkaak van de zwaardvissen verlengd; de onderkaak blijft nog korter. De rugvin is slechts kort en driehoekig, maar van aanzienlijke hoogte. Buikvinnen ontbreken geheel, de borstvinnen zijn laag ingeplant. Zwaardvissen komen zowel in warme als in gematigde zeeën voor. Het is twijfelachtig of deze vissen hun zwaard anders dan voor het buitmaken van prooi gebruiken. Niettemin zijn in de tijd van de houten schepen heel wat van deze scherpe bovenkaken, afgebroken in de planken van oude zeilschepen, gevonden.
De zwaard-vissen vervolgen hun prooi vaak tot op aanzienlijke diepten. Soms zijn de op 500 tot 800 m diepte levende lichtgevende sardienen hun belangrijkste buit. Niet onvermeld mag blijven, dat de jongen van deze vissen lange kaken met tanden, en stekels aan de kieuwdeksels bezitten. Het zijn solitair levende dieren, die snel en dicht onder de oppervlakte voortjagen. Hun vlees wordt hoog gewaardeerd. Hun zeldzaamheid in onze streken wordt aangetoond met cijfers uit de periode van 1065 tot 1936, dus bijna 900 jaar, in welke tijd slechts 33 exemplaren onder de Duitse kust werden buit gemaakt. De aantekening: „Geen maaginhoud“, wijst er op, dat ze zich in deze streken kennelijk niet op hun plaats hebben gevoeld.
Zoals bij de marlins reeds gezegd werd, behoren alle grote nauw aan elkaar verwante makreelachtigen, dus ook de tonijnen en de zwaardvissen, tot de geüefdste hengelsportvissen voor de vermogende Amerikaanse sportvissers. Ook de koningsmakreel mag niet onvermeld blijven, als belangrijke sportvis aan de Amerikaanse Atlantische Oceaan.De volgende families zijn in het bezit van een als een labyrint gedraaid hulpademhalingsorgaan achter de kieuwdeksels; ze worden gewoonlijk als labyrintvissen aangeduid. Het met bloedrijk weefsel bekleedde labyrint stelt deze dieren in staat zuurstof uit vochtige atmosferische lucht op te nemen, waardoor ze minder aan een bepaald zuurstofgehalte van hun adem water zijn gebonden. Het zijn zoetwater vissen uit Afrika en Azië. Verder onderscheiden deze vissen zich door de bouw van een schuimnest, een aan de waterspiegel geblazen hoopje luchtbellen omgeven door een speciaal mondsecreet, waarin de eitjes worden afgezet. Een paar soorten zijn muilbroedend.
De klimvis wordt in oude boeken vaak afgebeeld, alsof deze vis doende is tegen een boomstam op te klimmen. In werkelijkheid is deze vis zeer beperkt in de mogelijkheid om zich buiten het water voort te bewegen. De klimbaars een betere naam zou bladbaars geweest zijn uit de Afrikaanse wateren, zet evenals Anabas haar eieren af aan de oppervlakte van het water om er niet meer naar om te kijken. Enkele soorten zijn muilbroedend. De paradijsvis is de eerste exotische vis geweest, die als siervis naar Europa werd gebracht. De prachtige grootvinnige variëteiten zijn echter zonder twijfel kweekprodukten. De paradijsvis bouwt een schuimnest.