Familie: Salamandridae Echte salamanders (Chioglossa, Cynops, Notophthalmus, Pleurodeles, Salamandra, Salamandrina, Taricha, Triturus, Tylototriton)
De echte-salamanders van de oude en nieuwe wereld hebben in tegenstelling tot de hiervoor besproken dwarstandsalamanders tanden in het gehemelte, die in twee lengterijen staan. Bij het waterleven tijdens de voortplantingstijd ontwikkelen zich bij de echte salamanders meestal rugkammen en huidzomen, die bij dwarstandsalamanders steeds ontbreken, neotinie komt bij de echte salamanders slechts zeer zelden voor.
Het prototype van de salamander is de vuursalamander (Salamandra salamandra). Dit glanzend lakzwarte dier valt op door zijn heldergele vlekken, die zo verschillend gerangschikt zijn, dat bijna nooit een dier aan een tweede gelijk is. Naast deze individuele variabiliteit is er echter ook een verscheidenheid van vlekken in afhankelijkheid van de geografische herkomst van de salamanders.
Zo zijn we tegenwoordig dan ook in staat om bij de in Europa, Noordwest-Afrika en West-Azië wijd verbreide vuursalamander meerdere ondersoorten te onderscheiden: Het in oostelijk Midden-Europa verbreidde nominaatras Salamandra salamandra heeft een zo onregelmatige rangschikking van de gele vlekken, dat sommigen zich ook over het midden van de rug uitstrekken. Bij de gestreepte vuursalamander (Salamandra salamandra terrestris) uit West-Europa zijn op de rug de gele vlekken zo in twee lengterijen gelegen, dat er daarvan geen het zwarte rugmidden bedekt. Vuursalamanders zijn ’s nachts levende landbewoners, hun geelzwarte gevaardracht speelt dus geen rol gedurende de tijd dat ze het actiefste zijn. Als men hen niet in hun schuilplaats verstoort, kan men vuursalamanders ’s nachts vinden als zij op voedseljacht in het bos rondwandelen, vaak ver verwijderd van water. Soms kunnen we ze ook overdag aantreffen. Vooral na een onweersbui worden deze dieren uit hun schuilplaats gelokt, door de plotseling sterk gestegen vochtigheid van de lucht.
Het paringsspel, het afzetten van de spermatoforen en de opname van het zaadkegeltje door het wijfje vindt op het land plaats. De bevruchte eieren ontwikkelen zich reeds in de eileider, het wijfje werpt levende larven met uitwendige kieuwen met geheel ontwikkelde poten, die zij in een kleine beek of een ander water met koud, zuurstofrijk water afzet. Bij de larven ontbreken de gele vlekken van de volwassen vuursalamander geheel, alleen aan de aanzetpunten van de poten is de zwarte lichaamskleur zichtbaar. Dikwijls brengen de larven hun eerste winter in het water door.
Nog verder dan bij de vuursalamander is de ontwikkeling van het werpen van levende jongen bij de alpensalamander. Deze soort leeft op hoger gelegen plaatsen in de Alpen en de gebergten in het noorden van de Balkan, waar geschikt water om eieren af te zetten zeldzaam is. Het wijfje van deze kleine, eenkleurig zwarte salamander brengt bij een worp maar twee, geheel volgroeide jongen ter wereld, de gehele eien larveontwikkeling en de metamorfose wordt in de eileider van het moederdier doorlopen, waarbij zich de beide embryo’s ten koste van de overige, tot voedselsubstant veranderde eieren ontwikkelen. De alpensalamander is voor zijn voortplanting en voor de ontwikkeling der jongen geheel onafhankelijk geworden van water, ongetwijfeld een vergaande aanpassing aan het levensgebied in het hooggebergte.
De volwassen salamanders van de geslachten Triturus, Cynops en Notophthalmus zoeken in het voorjaar stilstaande wateren op en steken zich daarbij meestal in een kleurrijke bruidskledij, soms met hoge rugkammen en huidzomen, waarvan de kamsalamander uit Europa een goed voorbeeld is. Na een bij iedere soort andere, ingewikkelde balts, waarbij het mannetje op optische, chemische en taktische wijze het wijfje voorbereid, wordt het gesteelde spermatofoor afgezet en door het wijfje opgenomen. De eieren worden meestal stuk voor stuk aan waterplanten afgezet. Na de paartijd verlaten de salamanders het water, rugkam en staartzoom verdwijnen.
Op een klein verspreidingsgebied in Galicië en het noordwesten van Portugal komt de goudstreepsalamander voor. Dit slank langstaartig dier heeft zijn naam te danken aan de opvallende goudglans. Deze soort leeft meestal in de nabijheid van een beekje, waar hij zich overdag onder stenen verborgen houdt. Als hij opgeschrikt wordt, loopt hij snel op de manier van hagedissen weg. De staart kan losgelaten en aan de vijand geofferd worden.
De kleine brilsalamander vindt men alleen op het Apenijnenschiereiland. Opvallend is een rode vlek op de kop en langs de onderzijde van de staart. Bij bedreiging door grotere vijanden kromt de brilsalamander zich zo dat beide vlekken van boven zichtbaar worden en mogelijk afschrikkend werken.
De ribbensalamanders, in twee soorten in Spanje, Portugal en het noordwestelijk deel'van Afrika verbreidt zijn forse dieren met een ruwe huid, zonder opvallende tekening en zonder huidzoom. De losse einden van de ribben breken aan de flanken door de huid en verschijnen als kleine punten in een wrat.
In Noord-Amerika zijn de echte-salamanders maar met twee geslachten vertegenwoordigd, met de groene-watersalamander in het oostelijk deel bij deze is het sterke onderscheid tussen landen watervorm bijzonder opvallend en met de geelbuiksalamanders van het geslacht Taricha in het westelijk deel.