(letterlijk: schuitje). Tjalk van 20-60 t, beurt- of vrachtschip met opgebouwde roef en zwaarden.
In onze tijd vrijwel alle gemotoriseerd of als woonschuit in gebruik. Een aantal snelle zeilers blijft bestemd voor het S.-silen.SkÛtsjesilen. Hardzeilen van vracht- en beurtschepen, het eerst vermeld te Sneek (1820). Het scheen in 1920 voorbij, maar in 1926 was er ter gelegenheid van een vergadering van notarissen te Grouw nog eens een wedstrijd.
In 1927 op initiatief van R. Buisman herhaald. Toen ontstonden in Sneek, Eemewoude, Drachten, Heerenveen en andere zeilcentra hiervoor commissies, na W.O. II gebundeld in de Sintrale Kommisje S.-silen, die de wedstrijden regelt. Ze worden elk jaar met succes ca. i aug. op enige plaatsen gehouden. Problemen zijn: de S.s worden schaars en de zeilschippers sterven uit.
Om aan het eerste tegemoet te komen, schaffen plaatselijke commissies zelf een schip aan en laten het meedoen. Ook tracht men de deelnemende schippers schadeloos te stellen voor verlies aan tijd, onkosten e.d. Zo neemt het aantal deelnemende schepen wel wat toe, maar het blijft beperkt. In 1957 verschenen acht S.s aan de start, x Manen, G. van. —y Scheepstypen.
Zie: H. G. v. Slooten en K. Sikkema, Zeilend zwerven door Frl. (1947), 34-36.