(ook: personeel). Belasting op het vermogen in 17de en 18de eeuw, aanvankelijk alleen geheven als het nodig was.
Bedroeg eerst ix pct. Na invoering van de reële 100ste penning (1711) en halvering van de rente der Landsobligatiën mocht men deze lasten op de P.G. korten.
Hierdoor en door het onvoldoend bijhouden der kohieren liep de opbrengst terug tot ca. ƒ 4000 per jaar. In 1774 werd voorgesteld de P.G. af te schaffen, doch men nam maatregelen om de opbrengst te verbeteren.
Bezittingen in andere provincies waren vrij van de P.G., mits daar een dergelijke belasting geheven werd. Ook bezit beneden ƒ 500 was vrij.
Personele kohieren werden jaarlijks opgemaakt, maar onvoldoende herzien. Bewaard in gemeentearchieven en in het archief der Rekenkamer (R.A.).Zie: Tegenw. Staat iv, 384-389; F. N. Sickenga, Gesch. der belastingen in Ned. (1862), 452; De Economist (1890), 381 e.v.