De belastingpachters moesten sinds 1590 van elke gulden der pachtsommen een stuiver betalen. Hiervan werd een ‘blank’ (ca. 3 ½ cent) afgetrokken tot dekking van de verpachtingskosten, zodat er ca. 1 ½ cent (een ‘oortje’, zie Oord) overbleef.
Deze oortjes kwamen de armen ten goede. Tussen kerkvoogden als verzorgers der algemene armen en diakens was vaak strijd hierover, die de diakens meest verloren, zie Armvoogden.