(Fr.: tsjernmoune of -mole). Na 1650 in Frl. opgekomen ‘paardedraaimolen’, die op grote boerderijen de handkracht bij het karnen verving.
Het karnpaard (met een blindkap tegen duizeligheid en een bakje onder de staart voor de vijgen) draaide soms urenlang met de zon mee langs het (vaak met klei aangestampte) kampaadje en hield zo de K. (meest voor in de schuur) in beweging. Tussen handkam en K. in stond een lichter type K., door een hand bewogen (meest op de eilanden).
Een houten mechanisme (o.a. de kamwieg) tussen K. en karn (in de karnhoek) zette de draaiende beweging om in een versneld op-en-neer-gaan van de karnpols. Met de boter-bereiding op de boerderij verdween de K.
Nog enkele tientallen in ruste zijn in Frl. te vinden.