Kleinzadige graansoort, o.a. verbouwd voor vogelzaad. Tegen 1900 vrij veel in Frl. (1881-90 gemiddeld 1431 ha op 2343 ha in Nederland) ; na 1920 haast niet meer; neemt na 1955 weer iets toe vanwege de goede prijs.
Naast het Groninger landras (Spaans K.) komt het Fr. landras nog voor : opbrengst vrijwel gelijk, stro langer en slapper, rijpt later.